Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



Aarle-Rixtel/ Stiphout

 

In Aarle-Rixtel lag eertijds een boerderij, die de “Maltheserhoeve” werd genoemd. Voorheen was de naam: “Het Tempelierenklooster”. Ook is er een straat, die meer recent als naam “De Tempelier”ontving.

 

Vermeldingen in de literatuur

Een groot aantal auteurs maakt melding van de aanwezigheid van de Tempelieren in Aarle-Rixtel.

J.F. Foppens in 1749 (pg. 634.)

J.J. Arkesteijn in 1819 (pg. 213-214.)

A.C. Brock in 1825 (pg. 169.)

W. Moll in 1867 ( Tweede deel, tweede stuk,  pg. 132 en 136.)

S. van den Anker in 1868 (pg. 32.)

L.H.C. Schutjes in 1876 (pg. 683.)

Schutjes vermeldt – mogelijk niet geheel correct - dat volgens de overlevering “Het Slotje” te Stiphout nog herinnert aan het “verblijf der Tempeliers”. “Hij rijdt als een Tempelier” zou een daar nog levende uitdrukking zijn. Zie in dit verband ook: Van Lawick, pg. 7 en 8.)

P. van Leefdael in 1918.

E. van Beresteijn in 1934 (pg.76.)

M. Schoengen in 1941 (pg.157.)

M.H.Ch.G. Baron van Lawick in 1949.

A.M. Frenken.

De Encyclopedie van Noord-Brabant.

J. Coenen in 1992 (pg. 27, 31 t/m 33.)

K. ter Veen in 2000 (pg.132.)

Y. van Buyten in 2005 (pg. 149 en 151.)

J. Hosten in 2006 (pg. 229.)

K. Goudriaan in 2010.

Deze lijst is nog voor uitbreiding vatbaar. 

Geen auteur werd gevonden, die de aanwezigheid van de Tempelorde in Aarle-Rixtel bestrijdt of in twijfel trekt. Goudriaan plaatst Rixtel weliswaar op de eliminatielijst, maar de twijjfel betreft daar enkel de vraag of gesproken mag worden van een tempelierenklooster te Rixtel. Hierover bestaat inderdaad geen zekerheid. Over de aanwezigheid van de Tempelieren als zodanig heerst een treffende eenstemmigheid. Dit is te danken aan het feit, dat aan de Tempelorde te Aarle-Rixtel geschonken goederen in meerdere bewaard gebleven middeleeuwse schriftstukken vermeld worden.

Het betreft de volgende documenten:

  1. In een oorkonde uit 1214, weergegeven in het “Oorkondenboek Noord-Brabant” onder nr.111, bevestigt Hendrik I, hertog van Brabant, dat Willem, graaf van Megen en zijn zoon Diderik hun allodium te Rixtel hebben overgedragen aan de Templum Domini te Jerusalem.

  2. Uit een oorkonde van de schepenen van ‘’s-Hertogenbosch uit 1289 (OBN, nr.439), blijkt, dat de meester van de tempelcommanderij Ter Brake te Alphen goederen te Rixtel en Heesbeen in pacht heeft gegeven aan Amilius van Boxtel. Het betrokken goed wordt als volgt omschreven: “bona eiusdem domus in Ricstelle et in Hezebine sita cum edificiis, agris, terris, pratis, pascuis, censibus, censualibus, fyodalibus at aliis.”

  3. In Parijs kwam een akte uit ongeveer 1300 aan het licht, waarin de meester van Ter Brake zich er over beklaagt, dat Godeverd van Bussle en zijn zuster Gertrud ( waarschijnlijk de kinderen van genoemde Amilius van Boxtel ) pachters op “tgoet dat leghet te Rixtelle ende te Hasbinne ” nog “noit te hove af en quamen.” De jaarlijkse pacht bleek toen “viere en twintich pont swerter tornoise” te bedragen. ( Coenen, pg. 33.)

  4. Na de opheffing van de Tempelorde in 1312 werd haar huis te Rixtel met een deel van het grondbezit overgedragen aan de Hospitaal-ridders, ook Maltheser Orde genoemd. Een ander deel van het grondbezit ging naar de nabijgelegen abdij van Binderen. De verdeling bleef niet onomstreden. Tot 1807  bleef de “Maltheserhoeve” in handen van de Hospitaalridders. Uit die periode stammen meerdere schriftelijke stukken, o.a. in verband met de pacht en de verdeling van de gronden. Hierin komen dikwijls formuleringen voor als: ”goederen van oude tijden toebehoort hebben de Heeren van de Ordre der Templieren”.

Aanwezigheid van de Tempelorde in Aarle-Rixtel in de dertiende eeuw valt dus inderdaad moeilijk te ontkennen.

      De Maltheserhoeve te Rixtel in 1612 Aanw.:Bibl. K.U.B. Tilburg

Nadere bijzonderheden

Meerdere auteurs bevestigen niet alleen het bestaan van een Tempelvestiging in Rixtel, ze vermelden ook nadere bijzonderheden.. De meeste vermeldt Coenen.

-  Uit de oorkonde van 1214 blijkt, dat de schenking bestond uit gebouwen, akkers, weilanden en tiendrechten. Uit vermelde pachtsommen blijkt verder, dat het ging om een omvangrijk landbouwbedrijf. Het lag op vruchtbare grond, waaronder broekgronden. Ganzen en hoenders waren belangrijke producten.

-  De hofstede lag in de onmiddellijke nabijheid van de oude parochiekerk van Rixtel. Haar grondgebied omsloot de kerk voor een deel. Deze kerk was de moederkerk voor een groot gebied, dat zich bijvoorbeeld ook uitstrekte over het huidige Helmond. De Tempelhoeve schijnt rechten op de kerk te hebben gehad. (Coenen, pg.27 en 29.) In 1289 maakten de Tempelieren aanspraak op het collatierecht van het pastoraat. Na de zestiende eeuw raakten de gebouwen meer en meer in verval. In 1820 werden ze gesloopt.

Foppens ( pg.634.)vermeldt:” De Tempelieren hebben voorheen een huis gehad gelegen tusschen de dorpen Aerlem en Brixtel, ’t geen in de geheele uitroeijingen der Orde in ’t jaar 1314 te samen is vernietigd geworden.” Deze laatste mededeling berust overigens op een misvatting. Zie hiervoor: Een discussiebijdrage uit 1822.

-  Uit 1612 stamt een tekening ( Zie afbeelding.) getiteld; “D’Ruine van t Tempeliers’ Klooster in den Mijyerij van den Bos.”, gesigneerd J.S. De kerk van Rixtel en de hoeve staan er op weergegeven, overigens in een vergaande staat van verval.

-  In 1787 werd de Maltheserhoeve vanuit de commanderij in Turnhout, van waaruit het huis te Rixtel toentertijd beheerd werd, gevisiteerd door twee Maltheser ridders. Van die gelegenheid stamt een beschrijving en een kaart ( Zie afbeelding.) van het aanwezige bezit. De hoeve was in die tijd een bakstenen gebouw. Er behoorden 26 percelen grond toe, die verspreid lagen over Aarle en Rixtel. ( Coenen, pg. 67.)

                 

   Kerk en Maltheserhoeve te Rixtel Parijs Nationaal Archief S 5254. (Hier ontleend aan Coenen)

- Het is niet duidelijk welke plaats het huis te Rixtel innam in de hiërarchie van de Tempelorde. Vaak wordt het een klooster genoemd. Waarschijnlijk was er ook een kapel. Beresteyn ( pg. 76.) schrijft uitdrukkelijk: “…..een bouwhoeve te Rixtel, de Malthezerhoeve, welke een klooster afkomstig van de Tempeliers is geweest”. Van Lawick (pg. 3 en 4.) spreekt van een “hofstad”. Hier staat tegenover, dat het huis rond 1300 in de documenten verschijnt als pachthoeve van de commanderij te Alphen. Mogelijk was het in eerste aanleg een klooster, dat later degradeerde tot “uithof”.

- Van Lawick (pg.8.) vermeldt het volgend volksgeloof: “Op dat perceel ( De Malthezerhoeve ) stond in 1800 nog de R.K. Kerk van Rixtel. Hier tegenover ligt een stuk zeer hoog bouwland, genaamd “De Zitterd”. Op deze plaats hield volgens overlevering een ridder van de Tempeliersorde “zittend op een stoel” de wacht”.

- Mogelijk is een bewoner ( pachter? ) van de Tempelhoeve te Rixtel de stamvader van de familie Tempelaar/Tempeler. ( Zie de site: “De Tempelers uit Aarle” ) 

-  De Maltheserhoeve schijnt tot de Franse revolutie in handen van de Johannieterorde te zijn gebleven. In 1810 werd ze onteigend en aan Keizr Napoleon in eigendom overgedragen, (Van Lawick, pg.12.) In de twintiger jaren van de twintigste eeuw werden de laatste restanten definitief geslecht. Er valt op het ogenblik van de gebouwen niets meer waar te nemen.

– Wat afwijkend in dit rijtje is het volgende: Rond 1300 klaagt de Meester van Ter Brake dat de pachters van Rixtel en Heesbeen – Godeverd van Bussle en zijn zuster Gertrud - nog nooit ten hove waren verschenen. Wat was er gaande? Een voor de hand liggende verklaring is, dat deze pachters zich niet wensten te schikken in hun rol van pachters, maar zich gedroegen als waren zij eigenaren. Daarbij valt te bedenken, dat deze pachters niet de eerste de beste waren. De Van Bussles waren een vooraanstaande schepenfamilie uit Den Bosch. Amilius van Buscel wordt herhaaldelijk in oorkonden vermeld. Voorts: de naam Gertrud van Bussle komt voor in de geslachtrij van de familie Rode. Ze wordt daar jonkvrouw genoemd. In de elfde en twaalfde eeuw waren leden van de familie Rode machtige feodale heersers over uitgebreide bezittingen, wel het graafschap Rode genoemd. Zij heersten vanuit een burcht te St.Oedenrode. Merkwaardig is verder, dat onder de plaatsnamen, die aan de namen van leden van deze familie werden toegevoegd, herhaaldelijk “Rixtel” en “Heesbeen” voorkomen. Men leest bijvoorbeeld: “Hendrik van Rixtel”, “Jan I van Heesbeen”, “Gerard van Rode van Rixtel”, enz.. Dit betekent vrijwel zeker, dat de Tempelgoederen te Rixtel en Heesbeen ooit tot het faniliebezit van de Rodes hebben behoord. Houdt dit in, dat in het begin van de veertiende eeuw leden van de Rode-familie ooit aan de Tempelorde geschonken goederen stilzwijgend weer aan zich probeerden te trekken? De Tempelorde had in die dagen sterk aan gezag ingeboet. Ze was recent uit het Heiligland verdreven. Tekende haar komende ondergang zich ook in onze streken zo duidelijk af, dat de meester van Ter Brake machteloos moest aanzien, dat het bezit van de kommanderij werd aangetast ?

 Rol in het doorgaand verkeer?

Er is wel gespeculeerd over een noord/zuid verlopende Romeinse weg door het gebied van Aarle-Rixtel. Enkele vondsten uit de betrokken tijd worden vermeld. Het feitelijk bestaan van de weg vond ( nog?) geen bevestiging. ( Coenen  pg.13.)

Meer zekerheid bestaat over een middeleeuwse oost/west gerichte handelsweg door Rixtel naar Keulen voerend. Coenen schrijft hierover: “Omstreeks 1700 droeg de herberg en bierbrouwerij, die op de plaats van de hoeve ( de Kouwenberg ) stond de mooie naam “de Keulse kar”. In Oost-Brabant zijn diverse herbergen die deze naam dragen. Het verwijst naar de grote landroute van Antwerpen naar Keulen, een van de belangrijkste handelsroutes sinds de middeleeuwen. De route liep vanuit Lieshout langs de kapel naar de kerk van Rixtel en vervolgens naar Helmond.........De “Keulse Kar” was in de negentiende eeuw nog steeds in gebruik als herberg”. Het ligt voor de hand, dat de hoeve van de Tempelorde te Rixtel in der tijd heeft gefunctioneerd als steunpunt langs deze doorgaande route.

O.L.Vrouw in het Zand

 Aarle is sinds mensenheugenis een Maria-bedevaartsoord. ( Zie hiervoor de site: Bedevaartplaatsen in Nederland van het Meertens Instituut.) De eerste vermelding van een bedevaart stamt uit 1480. De devotie  is dus van nog oudere datum.

In Aarle bestaat verder het Onze Lieve Vrouwe Gilde. Deze broederschap is verbonden aan de parochiekerk van Aarle. De kerk is toegewijd aan Maria. Het Gilde geeft  als zijn ontstaanstijd aan: 1300 -  1324. ( Zie de betrokken site: olv gilde aarle-rixtel .)

De vraag dringt zich op, of de kiem van deze Maria-devotie gezocht kan worden bij de Tempelieren en hun verering voor hun “Hemelse Vrouwe”.  

Samenvatting

In Aarle-Rixtel was een grote hofstede bezit van de Tempelorde. Meerdere schriftelijke stukken uit de middeleeuwen getuigen hiervan. De hoeve werd beheerd vanuit de commanderij Ter Brake te Alphen. Rond 1300 was de boerderij verpacht; ze werd toen dus niet door de Orde zelf geëxploiteerd. Mogelijk is het voorheen een volwaardig klooster geweest. De hoeve functioneerde waarschijnlijk als steunpunt aan een doorgaande handelsroute naar Keulen. Na 1312 werd de bezitting ten dele overgedragen aan de Orde van St.Jan. Het andere gedeelte kwam in handen van de abdij van Binderen. Op het ogenblijk zijn geen zichtbare resten van de hoeve meer aanwezig.

Literatuur

Anker, S. van den :                      De opheffing der Tempeliers. ’s Hertogenbosch,  1868.

Arkesteijn, J.J.:                            Katholijk Meijerrijsch Memorieboek.  “s-Hetogenbosch, 1819.

Beresteijn, E. van :                      Geschiedenis der Johanniter Orde in  Nederland tot 1795. Assen, 1934.

Brock, A.C. :                              Historische beschrijving van de Meierij. Streekarchivaat.  Veghel.  (1825)

Buyten, Y. van en W. Vanderzeypen : De Tempeliers. Huurlingen van de Paus.  ( Synthese, 2005.)

Coenen, J.:                               Van Ricstelle tot Aarle-Rixtel.  (Aarle-Rixtel, 1992.)

Foppens, J.F. en S.J. van der Velde, genoemd Honselaar:  Oudheden en Gestichten van de bisschoppelijke Stadt en Mijerije van ‘sHertogenbosch.  Leiden,  1749.

Frenken, A.M.:                           De Abdij van Binderen onder Helmond.  In: Bossche Bijdragen, jrg. 11, pg. 102.

Gouderiaan, K. : Kloosterlijst . http://www2.let.vu.nl/oz 2010.

Hosten, J.                                    De tempeliers. De tempelorde tijdens de kruistochten en in de Lage Landen. ( Pearson Education,  2006.)

Lawick, H.Ch.G. Baron van : Enige verzamelde gegevens omtrent de Commanderij ter Braeke van de Orde der Ridders van Sint Jan in N.-Brabant. In : Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda “De Oranjeboom”. II, jrg. 1949. Pg. 1 – 17.

 Leefdael, P van.:                          Beschryving der Meiery van ’s-Hertogen-bosch, 1918.

 Meertens Instituut:                       Bedevaartplaatsen in Nederlandhttp://www.meertens.knaw.nl/bol 

 Moll, W.                                     Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming.   Arnhem,  1866.

 Sasse van IJssel, A.F.O.              Oorkonden betreffende Rixtel.

 Schoengen, M.:                           Monasticon Batavum.  Deel II, pg.157. Amsterdam  1941.

 Schutjes, L.H.C.                          Kerkelijke geschiedenis van het bisdom van ’s-HertogenV, ’s- Hertogenbosch, 1876.

Tempelaar, D.                             Genealogie Familie Tempelaar.    http://www.tempelaar.info

 Veen, K. ter :                              De tempeliers. Afrekening met een legende. ( Soesterberg ), 2000. 





Verder Terug Home