Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



Berkel en Rodenrijs

 

Bij Berkel-Rodenrijs lag indertijd een kleine heerlijkheid, die van ouds de naam “De Tempel”droeg.

Vermeldingen in de literatuur

Van der Aa (1847) schrijft hierover ( pagina 61 en 62 ) :

gem. in Delfland, prov. Zuid-Holland..........palend N. W. en N.O. aan de gem. Berkel en Rodenrijs, Z.O. aan Schiebroek, Z.W. aan Overschie-en-Hogeban, en geheel in de Zuidpolder-van-Berkel gelegen.

Deze gem. wordt De Tempel genoemd, naar de Riddermatige hofstad van dien naam, welke aldaar gestaan heeft, zijnde zij door het verveenen der gronden zoo geheel verdwenen, dat er thans geen spoor meer van is aan te treffen, ook vindt men nergens eenig berigt van den tijd harer stichting, waarom dienaangaande niets omtrent deze heerlijkheid kan gezegd worden. De TEMPEL is niet grooter dan 10 bund. 88 v.r. 30 v.ell, alles belastbaar land, die allen verveend geweest, doch daarna weder drooggemaakt zijn. Er zijn in het geheel geene gebouwen voorhanden.

Deze gem. is een heerl., die vroeger hoog, middelbaar en laag regtsgebied, met onderscheidene hoogheerlijke voorregten bezat. Zij werd in oude tijden door het adelijke geslacht VAN KRALINGEN bezeten. ............tot den 21 Augustus 1592, wanneer JAN ROO VAN UTRECHT daarvan overgifte deed aan Jonkheer REINIER VAN OLDENBARNEVELD, minderjarige zoon van zijns broeders dochter MARIA VAN UTRECHT, huisvrouw van Mr.JOHAN VAN OLDENBARNEVELD, die wel den titel van Heer van DEN TEMPEL gevoerd heeft, doch geen ander regt daartoe had dan in de hoedanigheid van voogd over gemelden zoon, in wiens naam de vader hier mede verleid werd.......  .........., dat de Burgemeester JOHAN VAN DER HOEVEN..........eerst in 1715, met DEN TEMPEL is verleid.  .........( Zie in dit verband: Overschie.)

Het wapen dezer heerl. bestaat uit een veld van sinopel met eenen tempel van zilver”.

 

Witkamp ( 1877; pg. 1176.) meldt in zijn “Aardrijkskundig Woordenboek”:

Tempel, (de):  Heerlijkheid in Zuid-Holland tusschen Berkel,Schiebroek en Overschie. Oudtijds vond men er het riddermatig landgoed De Tempel. In 1822 en 1840 onbewoond. Bleef toch zelfstandige gemeente, tot deze streek door de wet van 11 Juli 1855 bij de\gem. Berkel werd ingelijfd.”



                                  

                                De Tempel bij Berkel en Rodenrijs

                                                        Ontleend aan Hugo Suringar, Leeuwarden, 1867.



Kersbergen (1950) beschrijft in zijn artikel nauwkeurig – voor zover bekend – in de handen van welke families de heerlijkheid De Tempel zich achtereenvolgens heeft bevonden. De oorsprong van het leen ligt in het duister. De schrijver vermoedt, dat de afsplitsing van de heerlijkheid Rodenrijs relatief laat heeft plaats gevonden. De naam van de hofstad kan wel van oudere datum zijn. Hij neemt aan, dat deze teruggaat op “tempel” in de betekenis van steunbalk in een (uitwaterings)sluis. Hij veronderstelt, dat men zich de hofstad moet voorstellen als een voor die tijd kapitale boerenwoning, waar steeds ččn of meer vertrekken beschikbaar werden gehouden voor “de heer”, wanneer deze zijn leengoed bezocht. Het bevreemdt hem, dat een zo klein grondgebied werd toegerust met zo uitzonderlijke rechten en bevoegdheden. Als mogelijke verklaring stelt hij voor, dat een jongere zoon uit het geslacht van de leenheer de eerste leenman is geweest. Hem mocht niet tekort gedaan worden. Hij zou daarom bijzonder begunstigd ziijn. Zuiver economisch gezien was het kleine domein overigens van weinig betekenis. Het was verheergewaad met een rode sperwer of tien schellingen!



Els Kolff c.s. (1986) vermelden (pg. 21-26) de '”tempelverhuizing” die indertijd heeft plaatsgevonden. Het oorspronkelijk goed “De Tempel” lag meer naar het noord-oosten, bij de hofstad Rodenrijs. Het was een hoeve met twaalf morgen land, een kleine plaatselijke ontginning van de Rodenrijse`s, waarschijnlijk stammend uit het begin van de dertiende eeuw. Het miniscule domein was uitzonderlijk begiftigd met bijvoorbeeld niet alleen de lage maar ook met de hoge rechtspraak. Sommigen veronderstellen, dat dit zou teruggaan op het feit, dat De Tempel indertijd een vrijplaats is geweest, waar misdadigers aan hun straf konden ontkomen. De naam “De Tempel” en de voor een zo klein domein uitzonderlijke rechten vragen inderdaad om een verklaring.

In dit verband schrijven Kolff c.s. het volgende (pg.26): “Bij de naam tempel denken we direct aan een respektabel gebouw met zuilen waar een godheid vereerd wordt. Het wapen van de Hoge Heerlijkheid De Tempel, een zilveren tempel op een blauw veld ,versterkt deze gedachte. Kersbergen (1950) heeft er echter al op gewezen dat de naam van het landgoed niets met een dergelijke tempel van doen heeft. Naast de betekenis van gebouw, afkomstig van het latijnse templum, is er namelijk nog een tweede betekenis, afkomstig van het latijnse Templa. Deze wordt door De Vries (1958) aangeduid als”schoor tegen sluisdeur”. Het is een balk die dient om deze deur open te houden, zodat het water door kan stromen. De naam van dit voor de ontwatering van deze streken onmisbaar stuk hout is in de middeleeuwen ook gegeven aan een plaats waar water in en uitgelaten werd. Op de kaart van Cruquius komt bijvoorbeeld bij de Vlaardingse Vlietlanden een boerderij voor die De Tempel heet, en ten oosten van Boskoop vinden we een Tempelpolder met een buurtschap Tempel. Het is aannemelijk dat voor de ontginning van De Tempel bij Berkel ontwaterd moest worden en dat de latere Hoge Heerlijkheid daar haar naam aan ontleent. (Zie hierover verder Toponiemen.) Aan de naam was in de loop van de geschiedenis een steeds hogere status verbonden. Door het verlenen van voorrechten hielden de graven van Holland hun belangrijke leenmannen te vriend. En hoe groter de voorrechten des te belangrijker waren de heren die er in geďnteresseeerd waren.”.................”De hoge status van De Tempel bleef zelfs nog van betekenis na de Franse tijd toen de Hoge Heerlijkheid (zonder inwoners!) tot aparte gemeente verheven werd. Deze bizarre toestand duurde tot 1848. Het is duidelijk dat de toenmalige heer van De Tempel bij de verhuizing naar de Schie de naam en de status mee wlde nemen.”



Van Buyten en Vanderzeypen (2000) vermelden ( pg. 151/152 ):

Vermoedelijk had de tempel nog meer bezittingen in Nederland, maar de sporen in de archieven zijn uiterst fragmentarisch, zoals …...........de hofstede “de Tempel” in Berkel waarover men het heeft in een oorkonde van 1290.”

Aad Engelfriet vermeldt in zijn website over Overschie en De Tempel het volgende:

 - “De naam De Tempel verwijst naar het latijnse templa, een balk ( schoor ), die dient om een sluisdeur open te houden, zodat het water door kan stromen. De naam werd in de middeleeuwen ook gegeven aan een plaats waar water in- en uitgelaten werd. Volgens een oorkonde bestond De Tempel reeds in 1290.”

 - “De Tempel bezat van oudsher hoge en lage rechtspraak. De Tempel was vanouds vrij van schot, lot ende beeden en grooten thienden”.

 - “Rond 1592 bezat Johan van Oldenbarneveld vijf heerlijkheden. De Voornaamste – de enige “hoge heerlijkheid” met eigen halsrechtspraak – was De Tempel.”

 - “Op de Tempel stond een boerderij, met een kamer gereserveerd voor”de heer” als hij kwam overnachten.”

 - “Ook heeft ‘in de Tempel een Houten Galgh gestaan. Nadat de Heerlijkheid drooggemaakt was heeft men Twee Steene pilaren met een Zwaar IJser daarboven tot een Galgh doen vervaardigen in `s najaar van 1777”.

 

Geschiedenis

De oorsprong van de heerlijkheid De Tempel bij Berkel en Rodemrijs ligt in het duister. Haar geschreven geschiedenis begint in 1384. De heerlijkheid treedt dan in het licht als een minuscuul gebiedje ( ongeveer 11 ha ), dat uitzonderlijk is begiftigd. Het is namelijk een hoge heerlijkheid, met lage en hoge rechtspraak, vrijgesteld van allerlei financiële feodale verplichtingen en met een eigen toegangsweg. De eeuwen door werd deze “hoogheid” zorgvuldig in ere gehouden.

In 1384 blijkt de heerlijkheid allodiaal bezit te zijn van Kerstine van Zuydwye, vrouwe van Rodenrijs. Vanaf dat jaar zijn de heren van de Tempel verder bij naam bekend. Enige van hen werden hierboven vermeld.

Als Johan van der Hoeven in 1715 De Tempel koopt, laat hij de oorspronkelijke “hofstad” slopen. Het veen wordt gedolven. De ontstane plas wordt later weer drooggelegd. De grond wordt opnieuw in cultuur gebracht. De naam “De Tempel” en de heerlijke rechten werden overgeheveld naar een nabijgelegen goed in Overschie, dat reeds in bezit was van deze Johan van der Hoeven.

In 1795 wordt de heerlijkheid een gemeente. In de negentiende eeuw blijkt deze geen enkele inwoner te tellen. In 1855 wordt ze samengevoegd met de gemeente Berkel en Rodenrijs.

 

Is er een relatie met de Tempelorde?

De naam “De Tempel” doet dit vermoeden. Er is echter geen middeleeuws document bekend, waaruit een verband met de Tempelorde blijkt. Ook bestaat er geen mondelinge traditie in dit opzicht.

De geringe omvang van het domein sluit de mogelijkheid uit, dat heerlijkheid een rol zou zijn toegedacht als landbouwbedrijf van de Tempelorde.

Een rol in het langeafstandsverkeer lijkt niet uitgesloten. Overschie lag indertijd aan een zeearm. Een toekomst als zeehaven was niet ondenkbaar. Bovendien: het lag aan een doorgaande verkeersweg: de spreekwoordelijk oude weg naar Kralingen, ook wel `s Gravenweg en “de oudste weg van Nederland” genoemd. Deze liep van Nieuwerkerk aan de IJssel naar Vlaardingen.Volgens sommigen was deze al in gebruik bij de Romeinen. Mogeljk was het een deel van de weg van Nijmegen naar Leiden, weergegeven op de Peutingterer kaart, in tijden voor de Elizabetsvloed nog in gebruik.

Zoals reeds gezegd, er was met De Tempel bij Berkel en Rodenrijs nog iets merkwaardigs aan de hand. Hoe klein ook, de Tempel werd altijd afzonderlijk als hoge heerlijkheid vermeld. Nog in 1777, als het gebiedje weer is drooggelegd maar onbewoond blijft, wordt er een solide galg opgericht, teken van het bezit van het halsrecht. Deze uitzonderlijke bevoorrechting van dit miniscule domein vraagt om een verklaring. Wat ging vooraf in de duistere periode, voor de geschreven geschiedenis van de heerlijkheid begon? De verklaringen die hiervoor in de literatuur worden voorgesteld maken, voorzichtig uitgedrukt een weinig overtuigende indruk. Een en ander vindt wel een sterke verklaring, wanneer men aanneemt, dat de naam De Tempel inderdaad teruggaat op een schenking aan de Tempelorde in de twaalfde of dertiende eeuw. De hoge status en de voorrechten van het gebiedje zouden dan in overeentemming zijn met de uitzonderlijke privileges van deze autonome geestelijke ridderorde. Haar werd daarmee de nodige bewegingsvrijheid gegeven en de mogelijkheid om de revenuen van het geschonken domein volledig ten goede te laten komen aan de strijd in het Heilig Land. Zou het kunnen zijn, dat de heerlijkheid oorspronkelijk gedacht is als haven- en handelsnederzetting van de Tempelorde? Werd zij daarom zo bevoorrecht om haar juridisch de gewenste armslag te geven? Vonden de plannen geen doorgang omdat de Orde in het begin van de veertiende eeuw in grote moeilijkheden geraakte en ophield te bestaan? Heeft de oorspronkelijke schenker toen van de troebele situatie gebruik gemaakt – zoals meer is voorgekomen - om het geschonkene opnieuw aan zich te brengen?

Het verhaal, dat op de oorspronkelijke hofstad een kamer beschikbaar gehouden moest worden voor “de heer”, kan ook wijzen in de richting van de Tempelorde. Deze kende zogenaamde “camerae”. Dit waren “huizen”van de Orde, waar slechts een enkel ordelid het beheer voerde. Deze “heer” kon er woonachtig zijn, maar het kon ook zijn, dat er slechts permanent een kamer voor hem beschikbaar gehouden moest worden. Zie hiervoor bijvoorbeeld: Helen Nicholson, pg. 121 en 130. De Tempel was naderhand weer in handen van de in de nabijheid woonachige Rodenrijse`s. Dit maakt voor die periode een regeling met betrekking tot een kamer, die voor “de heer” beschikbaar gehouden moest worden, niet bepaald voor de hand liggend. Ging hier een periode aan vooraf waarin een andere “heer” in het spel was?

Dit alles is voorlopig niet meer dan een veronderstelling. Ondersteuning aan de hand van verdere feiten is gewenst.

 

Samenvatting: De naam Tempel, een verleden dat teruggaat tot de dertiende eeuw maar verder duister is, de status van een opvallend klein maar hoog geprivilegieerd domein, een mogelijke rol in het langeafstandsverkeer en de regeling dat ččn kamer gereserveerd moest blijven voor “de heer” rechtvaardigen een vermoeden, dat hier sprake is van een voormalige Tempelierenvestiging; een hospicium voor voorbijkomende reizigers, mogelijk in oorsprong zelfs bedoeld als een handelsnederzetting met zeehaven.

 

Literatuur

Aa,  Van der:                            Aardrijkskundig Woordenboek.     Gorichem, 1847-1851.

Buyten, Y van en W. Vanderzeypen: De Tempeliers. Huurlingen van de Paus. Uitg.: Synthese. ( 2000).

Engelfriet,  Aad:                        De geschiedenis van Overschie en De Tempel.         

                                                http://www.engelfriet.net/Alie/Hans/geschiedenisoverschie.htm 

Kersbergen, A.Th.C.: Uit de geschiedenis van de Tempel. In: Rotterdams Jaarboekje.Jrg.08, 1950, pg. 129 – 147.Rotterdam, 1950.

Kolff, E. , M van der Meij en S. Tjallingii: De Tempel. Verleden en toekomst van een landgoed. 1986.

Nicholson, H.: The knights Templar. Sutton Publishing, (2004).

Witkamp. P.H.:          Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland. Amsterdam  1877.

 

Verder Terug Home