Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



Den Burg ( Texel )

 

Traditioneel leeft op Texel sterk de overtuiging, dat tussen Den Burg en De Koog een klooster van de Tempelorde heeft gestaan. In meerdere toponiemen zou deze aanwezigheid van de Tempelheren op Texel voortleven: Monnikenlaan, Monnikenlandje, Monnikersloot, Monniken-Koog, Bleekersvallei en, in een meer verwijderd verband: Gerritsland. In toeristische informatie over het eiland worden de Tempelieren veelvuldig genoemd.

 

Vermeldingen in de literatuur:

De secretaris van Texel en kroniekschrijver F.A.Falckoech tekent in 1579 aan (Gemeente Archief Texel, Nr.1. Privilegeboek.f.1.): “Het cloester dat in Texel gestaen heeft heete Ludenkerc, ende waren tempeliers. Dese quamen die monnickelanden toe. Ende dese tempeliers werden al op enen tijt uytgeroyt do men screeff duysent driehondert ende X”.

Dirk Burger van Schoorel schrijft (1710) in zijn “Chronijk van de Stad Medemblik” (pg.353): “Zijn de Tempeliers Monneken (die een klooster hadde in Gerrits-lande tusschen de Kooij en de Burg) om haar Goddeloos leven dood uitgeroeit en gebannen, alle op een nagt, gelijk ook mede in alle plaatsen en Landen, daar de Paus het hooft erkend wierd ,gebeurt is . Schrijft Gerrit Brand in zijn Reformatieboek fol.37 en breeder kunt nazien.”

Van Heussen (Deel 2, pg.67 en 68.) schrijft in 1721: “Eindelijk zijn er in dit eijland gedenktekenen over van een oud klooster der Templieren; ’t welk in ’t jaar 1312, als de Templieren door het gansch kristenrijk omgebragt wierden vernielt is geweest. De boeren spreken noch veel van dit klooster: het welke gestaan heeft ter plaatse daar thans Gerritsland gelegen is.Ze bezaten de landen, dewelke noch ten huidigen dage de Monnikken landen genoemd worden. De laan, om naar het klooster te gaan, draagt noch tegenwoordig den naam van den Monnikkenlaan.”

Van de zelfde auteur is een passage in het Latijn met gelijke inhoud te vinden in: Historia Episcopatus Harlemensis. (Tomus I, pg.90.)

Van Cuyck (pg. 25 en 26 ) deelt in 1789 mee: De landen in het hangen van de duinen waren voorheen, volgens overlevering, veel meerder bewoont, en moeten toen welvaarende en goed geweest zyn; want de Tempeliers hadden er een gestigt tusschen den Burgt en de Koog aan de linker zyde op eene plaats, welke thans genoemt wordt Gerritsland; waar van nu niets meer te zien is, dan eene hooge weide. Daar leggen ook nog landen. De Monnikkenlanden geheeten, en een weg draagt noch tegenwoordig den naam Monnikkenlaan: het geen bewyst, dat er in dien tyd ook plantaadje en hout gestaan heeft; maar geene oude lieden hebben my kunnen zeggen, hoedaanig het gebouw geweest is”

Op pg. 58 en 59 schrijft hij:”Omtrent op de helft tusschen den Burgt en de Koog, een weinig regtsaf, leggen de Gerritslanden, die te vooren door de Tempeliers bezeten, en nu byna in de diepste vergetenheid gedompelt zyn; want daar zijn maar eenige weinige lieden op Texel, die er iets van weeten; en ik heb niemand kunnen aantreffen, die my eenig bericht heeft kunnen geeven van het gebouw, hetwelke op die landen gestaan heeft.”.

Van der Aa (pg.56) vermeldt in 1840: “TEMPELIERENKLOOSTER, voorm. kloost. op het eil.Texel, prov.Noord-Holland, in Gerritsland, tusschen Koog en de Burg. Ter plaatse, waar het gestaan heeft, zijn thans geen overblijfselen daarvan meer aanwezig.”

In 1854 schrijft Römer (Eerste Afd. pg.173 en 174): “Van de Tempelieren op Texel, tusschen de Koog en den Burg gevestigd, wordt gezegd, dat zij dáár hunne landerijen hadden. ………Maar hier ook maakten de besluiten der kerkvergadering te Vienne een einde aan de bloei, waarin de huizen der Tempelieren in deze gewesten zich verheugd mogen hebben…….Wat betreft de meer gewelddadige maatregelen, die tegen hen en hunne huizen genomen werden, men verzekert, dat het huis op Texel in 1312 vernield werd, .......”.

Schoengen noemt (Deel II, pg.181) in 1941: “Tempeliers. Het klooster Westerkerk, gelegen in den polder Gerritsland tusschen den Burg en de Koog. Werd opgeheven in 1312.” Hij verwijst naar Loos pg.182.

Jaap Schraag (pg.1) schrijft (1947) in zijn “Veldnamen van Texel” (pg.1): “Bleekersvallei: Deze vallei in de Westerduinen ligt ongeveer halverwege het Westerslag en het slag naar paal 17. De naam verwijst naar een hier in de middeleeuwen gelegen”blekerij”van monniken die deel uitmaakten van de door Hugo de Payns in 1118 te Jeruzalem gestichte ridderorde der Tempelieren. De blekerij werd gebruikt voor het bleken en logen van hun linnen en wollen kleding”.......“In later jaren werd de blekerij ook door Texelse vrouwen gebruikt. Omstreeks 1775 werd het bleken van kledingstoffen in het gebied beëindigd.”.........Gerritsland, Monnikenland: Gerrit van Oosterwijk was van 1364 – 1377 baljuw – een met rechtspraak belast ambtenaar – van het zogenaamde Monnikenland, een door de monniken van de ridderorde der Tempelieren ingepolderd stuk grond. Het door Gerrit bestuurde gebied werd al snel in de volksmond als “Gerritsland” aangeduid; een naam waaronder het gebied ook thans nog bekend is. Gerritsland wordt in het noorden begrensd door het Gerritslanderdijkje, in het zuiden door de Rozendijk.”

Gerritsland, Elmerburen en De Burg op een kaart van G.T.Langedijck uit 1595

Van der Vlis (pg.30) vermeldt in 1975: “Volgens sommige berichtgevers zouden op Texel behalve de monniken van Ludingakerke ook leden van de geestelijke ridderorde der Tempelieren werkzaam zijn. R .C. H. Römer, de schrijver van een boek over kloosters en abdijen in Holland en Zeeland, deelt mee, dat de Tempelieren huizen hadden te Zierikzee, Beverwijk en op Texel. De vraag rijst of van zo’n huis ooit enig spoor is gevonden en ook waar dit huis zou hebben gelegen. Tot nu toe zijn daarover geen berichten tot ons gekomen. Van Cuyck schrijft in zijn “Brieven . . . de Tempeliers hadden er een gesticht tusschen den Burgt en de Koog aan de linkerzijde op eene plaats, welke thans genoemt wordt Gertitsland waar nu niets meer te zien is, dan eene hooge weide. Daar leggen ook nog landen de Monnikenlanden geheeten, en een weg draagt nog tegenwoordig de naam van Monnikenlaan; hetgeen bewijst, dat er in dien tijd ook plantaadje en hout gestaan heeft: maar geene oude lieden hebben mij kunnen zeggen, hoedanig het gebouw geweest is.Van een gebouw in Gerritsland is nooit enig spoor gevonden, zo het heeft bestaan, zouden de resten verborgen kunnen liggen onder de dikke zandlaag die ten tijde van de duinvorming over de gronden van Gerritsland is gestoven. Van Cuyck was er niet van op de hoogte, dat er ook Monnikenlanden lagen in de polder Elmerburen, grenzend aan Gerritsland. Al in 1335(?) schonk graaf Willem I aan één zijner knapen, Willem Spaernewoude genaamd, `al het goed en vier hoed gerst uit de Monnikenhove op Texel`. En Gerrit van Oosterwijk, die zijn naam gaf aan Gerritsland, vermeldde in zijn afrekeningen met de Hollandse graaf ( 1364 – 1377 )` . . .van der Monnikengoed in Tessel, dat mijn heer koft ( kocht )jegens den abt van Ludekerc`. De bewering in oude Friese kronieken als zou Willem I de Monnikenlanden hebben geroofd is daarom bepaald onjuist. H. Schoorl heeft in zijn nauwkeurige studie`Texel in enige zestiende-eeuwse kaarten en opmetingen`( Tijdschrift Holland, 7de jaargang nrs 3/4, aug. 1975 ) twee opmetingen van het eiland beschreven nl. uit 1561 en1595. Duidelijk blijkt daar dat de Monnikenlanden deel uitmaakten van de polder Elmerburen en dat ze behoorden tot de landen van de grafelijkheid.”

Streefland (pg,145) schrijft in 1979/1980 :”Zowel voor Beverwijk als voor Texel geldt, dat de bewijzen door het Monasticon aangedragen, van uiterst dubieuze aard zijn. ........op Texel zou “eene hooge weide” nog de plaats aangeven, waar een tempelierenklooser gestaan heeft.

H.Schoorl wijst er in zijn studie “De uithoven van Ludingakerke op Texeluit 1996 op, dat in de geschiedschrijving van Texel een bepaalde verwarring een rol heeft gespeeld. Dit gaf aanleiding tot mythevorming. Het gaat om het volgende: Het klooster van reguliere kannuniken te Ludingakerke, ten oosten van Harlingen gelegen, bezat in de dertiende eeuw op Texel twee uithoven en een aanzienlijke hoeveelheid gronden. In het midden van de veertiende eeuw heeft dit klooster zijn bezittingen op Texel van de hand gedaan. Na 1360 was geen monnik meer op het eiland aanwezig. In de eeuwen daarna heeft men de herinnering aan de broeders van Ludingakerke en dat wat men meende te weten over de Tempelorde niet gescheiden weten te houden. Schoorl illustreert dit aan de hand van een citaat van Falckoech. (Zie boven.) Opeenvolgende kroniekschrijvers namen de misvatting over en werkten de verhalen verder uit, met als gevolg een toenemende mystificatie. Om de werkelijkheid achter de mythen terug te vinden streeft Schoorl er in zijn bijdrage naar de aanwezigheid en de activiteiten van de monniken op het middeleeuwse Texel zo goed mogelijk aan het licht te brengen. Graaflijke archieven vormen daarbij zijn bronnen. Hij slaagt in deze opzet wonderwel. De twee volgende punten dienen hier vermelding: 1. De Tempelieren worden door hem niet meer genoemd. Kennelijk komen ze in de onderzochte documenten niet voor. 2. Van grondstukken die “Monnikenland” enz.worden genoemd wordt aangetoond, dat ze indertijd bezit van Ludingakerke zijn geweest. Daar danken ze die naam aan. De betrokken toponiemen verwijzen dus niet naar de Tempelorde.

Van Buyten en Vanderzeypen (pg.149) schrijven in 2005: :”Het huis van Ten Brake beheerde tempeleigendommen in …..Texel”.

Goudriaan neemt in de “Kloosterlijst”, verschenen in 2010, het tempelierenklooster op Texel op in de eliminatielijst. Dit betekent, dat hij voor het bestaan ervan geen bevestiging heeft gevonden. Berichten over dit huis beschouwt hij als legenden.

Vermeldingen van een tempelklooster op Texel, die geen verdere bijzonderheden bevatten, zijn te vinden bij:  Moll (1866) ((Tweede Deel, Tweede Stuk, pg..133), Van der Loos (1928)(pg.182), De Katholieke Encyclopedie (1954) (Deel 22, pg. 926) en bij Post (1957) (pg.218),

 

Archeologisch onderzoek

In de jaren 2001 – 2004 werden door de stichting “De Oude Bleekerij” opgravingen uitgevoerd in Gerritsland, dus daar waar volgens diverse auteurs het klooster van de Tempelieren en hun bleekvelden zich indertijd hebben bevonden. De R.O.B gaf vergunning. Voor de interpretatie van de vondsten werd medewerking van deskundigen verkregen. Van de resultaten werd verslag uitgebracht door Irene Maas in haar website: http://www.irenemaas.nl . De onderzoeksvraag was in eerste instantie: Lagen hier het klooster en de blekerij van de Tempelieren? Toen het antwoord hierop “Nee” bleek te zijn, kwam de vraag naar de blekerij en zijn bewoners centraal te staan.

Gevonden werden de overblijfselen van een blekerij, voornamelijk bestaand uit een karakteristiek stelsels van sloten. Ook restanten van gebouwen werden aangetroffen. Een en ander bleek te stammen uit de zeventiende en achttiende eeuw. In archieven werd een aanzienlijk aantal akten teruggevonden, die op deze blekerij betrekking hadden. De mogelijkheid, dat zich onder een opgestoven zandlaag nog oudere sporen zouden bevinden, werd onder ogen gezien maar bij nader inzien verworpen. In de voorafgaande geologische fase was het gebied niet geschikt voor bebouwing en bewoning. Het was toen kweldergebied. De zee had er vrije toegang. Andere locaties, die eveneens als vestgingsplaats van het tempelierenklooster genoemd werden, waren, voorafgaand aan de opgravingen, al geïnspecteerd. Voor zover hier puin en oud bouwmateriaal was aangetroffen dateerde dit eveneens uit de zeventiende eeuw of van later, in ieder geval niet uit de middeleeuwen. (http://www.irenemaas.nl/pages/Bleekerij/2002.htm en http://www.irenemaas.nl/pages/Bleekerij/2003.htm )

Voor zover hier van belang is de konklusie van het onderzoek eenvoudig en duidelijk: Archeologische sporen, die aan de Tempelorde kunnen worden toegeschreven, werden op Texel niet gevonden.



Waren Tempelieren op Texel gevestigd?

Uit voorgaand overzicht van de literatuur blijkt, dat er geen eenstemmigheid bestaat over de vraag, of de Tempelieren op Texel gevestigd zijn geweest. Voor een antwoord is het volgende van belang:

Samenvatting

Op Texel stond volgens de traditie een Tempelierenklooster tussen Den Burg en Koog, Het betrokken terrein wordt Gerritsland genoemd. Het klooster zou een landbouwbedrijf zijn geweest, waar ook wollen en linnen stoffen werden vervaardigd. Van een aantal toponiemen wordt aangenomen; dat deze nog aan de tempelridders herinneren.

Zichtbare sporen van een aanwezigheid van de Tempelridders werden ook na zorgvuldig archeologisch onderzoek niet aangetroffen. Uitvoerig archiefonderzoek bracht geen eigentijdse documenten aan het licht waaruit het bestaan van een tempelierenklooster of tempelbezit blijkt. De toponiemen in kwestie wijzen niet noodzakelijk op aanwezigheid van de Tempelorde, ze kunnen ook ontstaan zijn op grond van een relatie met monniken van een andere orde. Dit is hier inderdaad het geval. De betrokken gronden blijken tot het bezit van de abdij van Lugdingakerk te hebben behoord. Voorts blijkt, dat kroniekschrijvers in latere eeuwen de monniken van deze abdij verward hebben met Tempelieren. De laatsten kregen daardoor ten onrechte een plaats in de geschiedschrijving van Texel toebedeeld.

De argumenten, die voor de aanwezigheid van de Tempelorde op Texel worden aangevoerd, blijken geen van alle hout te snijden. De berichten en verhalen hierover dienen tot de legenden te worden gerekend.

 

Literatuur

Aa, A.A.J.van der:            Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden,  Gorichem,  1840.

Burger van Schoorel, Dirk:   Chronijk van de  Stad Medemblik.  Amsterdam,  1710.

Buyten, Y.van en W.Vanderzeypen:  De Tempeliers. Huurlingen van de Paus. Uitg.Synthese,  (2005).

Cuyck, P.van:                      Brieven over Texel en de naby-gelegen eilanden.   Delft,  1789.

De Katholieke Encyclopedie:  Tempelier. Deel 22, pg.926.  Amsterdam/Antwerpen,  1954.

Falckoech, F.Azn. Privilegeboek. Gemeentearchief Texel.

Heussen, H.F.van:                Oudheden en gestichten van Kennemerland, Amstelland, Noordholland enWestvriesland….. Leiden,   1721.

Idem                          Historia episcopatuum foederati Belgii.  Ep. Harlemensis.  Antwerpen,  1733.

Loos, J.C.v.d.:                     Het eiland Texel.  In:  Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem.  45ste Deel, Haarlem,  ,  1928.

Maas, I.: http://www.irenemaas.nl

Moll, W.                               Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming,  Arnhem,  1866.

Post, R.R.                             Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen. Utrecht/Antwerpen.1957

Römer, R.C.H.:                      Geschiedkundig overzicht van de kloosters en abdijen in de voormaligegraafschappen Holland en Zeeland.  Leiden,  1854.

Schoengen, M.                       Monasticon Batavum..  Amsterdam,  1941.

Schoorl, H.: De uithoven van Ludingakerke op Texel. In: De vrije Fries. 76(1996) 87-108.

Schraag, J.                             Veldnamen van Texel.  Den Helder,  1947.

Streefland, A.A. Tempeliers in Brabant. De Commanderij Ter Bake bij Alphen. In: Jaarboek van de Geschied- enOudheidkundige Kring van Stad en Land van Breda “De Oranjeboom”. Jrg. 1979-1980, pg.141-166. 

Vlis, J.A. van der:                    ’t Land van Texsel. Een geschiedschrijving.  Den Burg,  (1975.)


Verder Terug Home