Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



Huissen

In Huissen kent men de Tempelierenstraat. Het is een korte straat. Ze loopt van de Rijndijk langs het Marktplein naar het punt waar de Lange Straat en de Vierakkerse Straat samenkomen. De eerst genoemde straat gaat in de richting Arnhem, de tweede in de richting Nijmegen.

Muller Hz. ( pg.404.) schrijft: “Huussen ( St. Gangulphus ) waarvan de kerk in 1871 door een nieuwe is vervangen had daarbuiten: een Tempelierenklooster”. Hij verwijst daarbij naar Van der Aa.

Schoengen vermeldt  in zijn”Monasticon Batavum”een vestiging van de Tempelieren in Huissen en verwijst daarbij naar de “Geschiedkundige Atlas” van Muller Hz.

Goudriaan neemt in zijn in 2010 verschenen “Kloosterlijst”een eventueel tempelierenklooster in Huissen op in de eliminatielijst.Dit betekent, dat hij geen bevestiging vond voor het bestaan er van. Berichten hierover rangschikt hij onder de legendes. .

Van ouds leeft in Huissen de overtuiging, dat de naam van de Tempelierenstraat inderdaad verwijst naar een vroegere aanwezigheid van de Tempelorde.
Het marktplein is nu een open ruimte; voorheen was deze bebouwd. Bekend is, dat er reeds in de veertiende eeuw een gebouwencomplex stond, bestaande uit een kapel, een daarmee verbonden groter pand, dat als stadhuis in gebruik was, en een gasthuis. Een hardnekkige overlevering wil, dat dit complex in oorsprong afkomstig was van de Tempelieren. Het zou gebouwd zijn in de dertiende eeuw. Na de opheffing van de orde in 1312 zou het op een of andere wijze in bezit zijn gekomen van de stad. Het hoofdgebouw werd toen in gebruik genomen als stadhuis. Dit bleef zo tot de Franse tijd. Toen raakte het in onbruik, omdat het vergaand vervallen was. In 1814 werd het gesloopt. Het gasthuis was waarschijnlijk eeuwenlang als zodanig in gebruik. Een straat, die op de Tempelierenstraat uitkomt, heet ook nu nog “Gasthuisstraat”. Later kreeg dit gebouw een bestemming als woonhuis en opslagruimte. In 1883 werd het eveneens gesloopt. Van de kapel werd ooit vermeld, dat zij “koepelsgewijze” gebouwd was. Vermoed wordt, dat dit duidt op een romaanse bouwstijl, hetgeen in overeenstemming is met de veronderstelde bouw in de dertiende eeuw. Aangenomen wordt, dat deze ruimte tot de reformatie inderdaad als kapel in gebruik bleef. In de achttiende eeuw deed ze dienst als stedelijk archief. In 1795 werd dit door Franse troepen geplunderd. Nog in 1806 wordt de kapel genoemd als de enige droge ruimte van het complex. Verondersteld wordt, dat deze kort daarop, tegelijk met het stadhuis, gesloopt werd.

Th.H.Janssen, lid van de “Historische Kring Huessen”, heeft zorgvuldig allerlei gegevens met betrekking tot deze mogelijk op de Tempelridders teruggaande gebouwen verzameld.
Hij ging na, waar en hoe het betrokken complex in de archieven voorkwam. De vroegste vermelding - “gasthuiskapel”- is van 1348. De vroegste schriftelijke verwijzing naar de Tempelieren stamt uit 1814. Gesproken wordt daar van “eine alte Kapelle des vormaligen Tempelherren, wovon das ganze Rathaus abstammt”. Hierbij dient vermeld, dat het stedelijk archief – met eventuele vermeldingen van de Tempelorde - in de Franse tijd vrijwel volledig verloren is gegaan.
Op grond van beschikbare kaarten reconstrueerde de heer Janssen een plattegrond van het marktplein, zoals dit er in de zestiende eeuw vermoedelijk heeft uitgezien. De drie betrokken gebouwen staan daar op aangeven. ( Zie afbeelding.)

     

Voorts ging hij bij op de markt ondernomen grondwerkzaamheden na, welke sporen uit het verleden aan het licht waren gekomen. Hij vermeldt daarover onder meer het volgende:

   -   Gevonden werden aardewerkfragmenten uit de 13de tot en met de 15de eeuw. Als - in het onderhavige verband interessante - bijzonderheid vermeldt hij hierbij: “Tussen alle resten bevond zich nog een bovenstuk van een bijzondere vorm. Deze is afkomstig van een groot formaat stenen veldfles, zoals deze door reizigers en pelgrims werd gebruikt. Dit fragment is van een voorraadfles afkomstig, welke met lederen riemen opzij van een paard werd gehangen. Dit exemplaar vertoont een paarse kleur en valt mogelijk te dateren in de 14de eeuw.
   -   In twee sleuven werden, op de plaats waar muren van de kapel verwacht werden, funderingen zichtbaar met een dikte van 1.35 meter. Daar, waar muren van het hospitaal werden verwacht, werd op twee plaatsen een fundering aangetroffen met een dikte van 0.90 meter. Deze muurwerken waren alle opgetrokken uit kloostermoppen van gelijk formaat, het formaat dat in de 13de eeuw gebruikelijk was. De kleur van de baksteen wijkt af van die van de in de oudste verdedigingswerken van Huissen aangetroffen bakstenen. Aangenomen wordt, dat deze kloostermoppen van elders werden aangevoerd. Tufsteen werd niet aangetroffen. Janssen concludeert uit een en ander, dat het complex in de 13de eeuw als een geheel werd gebouwd. Voorts, dat dit gebeurde door of in opdracht van “een ander orgaan of instelling dan het grafelijke of voorstedelijke gezag. Het moet een rijke instelling zijn geweest, daar het optrekken van stenen gebouwen in die tijd een vrij kostbare zaak was.
   -   Aan de zijde, waar nu de Tempelierenstraat loopt, werden resten van een scheidingsmuur en sporen van een gracht aangetroffen. De laatste moet in de 16de eeuw zijn gedempt. Mogelijk werd het complex ook aan andere zijden door water beschermd. Aan een kant stroomde in de 13de eeuw de Rijn. Janssen concludeert: “Dit zou er op kunnen wijzen dat de gebouwen een eigen territoir vormden, dat alleen bereikbaar was via een brug ( met een poortgebouw ).” Men dient hierbij voor ogen te houden, dat in die dagen Huissen nog niet ommuurd was. Het complex lag toen in het open veld.
   -   Voorts wijst Janssen er op, dat het merkwaardig is, dat in Huissen een kapel kon worden gebouwd, terwijl nog pas een nieuwe parochiekerk ter beschikking was gekomen. Dit kan hierin een verklaring vinden, dat de Tempelorde het wat uitzonderlijk recht had eigen kerken en kapellen te stichten en over eigen kapelaans beschikte.

Janssen komt uiteindelijk tot de conclusie: “Er is alle reden om aan te nemen, dat de voormalige uit de 13de eeuw stammende gebouwen op de Markt van de Tempelieren afkomstig zijn.”

Meer recent – in  2002 – verscheen van de hand van C.G.Neijenhuis een samenvattend boekje, getiteld: Huissen van prehistorie tot middeleeuwen. Het geeft op grond van archeologische gegevens en historische bronnen een beeld van de culturele ontwikkeling ter plaatse. Opvallend is, dat met betrekking tot een eventuele aanwezigheid van de Tempelorde in Huissen de schrijver zich beperkt tot de opmerking: “Bij het tolhuis werd in de dertiende eeuw een gasthuis gebouwd, dat waarschijnlijk in handen was van de Tempelieren……”. De bevindingen van Janssen en zijn interpretatie ervan worden niet vermeld. Bij navraag deelde de heer Neijenhuis mee, dat dit weloverwogen was gebeurd. Bij later graafwerk op de markt was namelijk te weinig aan het licht gekomen, dat de bevindingen en interpretaties van Janssen bevestigde. Van deze jongere opgravingresultaten was (nog?) geen verslag beschikbaar.

In geschreven bronnen werd tot heden geen aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van de Tempelieren in Huissen. Wel vond de historicus Dr. E. Smit een schenkingsakte uit Haarlem waarin de Heren van St.Jan in Huissen als begunstigden worden genoemd. Zoals bekend, bij de opheffing van de Tempelorde in 1312 werden haar eigendommen toegewezen aan de Johannieters. Voor de hand ligt, dat zij ook in Huissen als erfgenamen zijn opgetreden. Deze akte zou dan een eerste, uit de middeleeuwen stammende – zij het indirecte - schriftelijke aanwijzing zijn voor de ter discussie staande aanwezigheid van de Tempelieren in Huissen.

De tempelridders kenden een diepe devotie voor Maria. Traditioneel wordt ook in Huissen Onze Lieve Vrouw bijzonder vereerd. Van de oorspronkelijk uit de twaalfde eeuw stammende parochiekerk is zij de patrones. Vanaf het begin van de veertiende eeuw bestaat in Huissen het Onze Lieve Vrouwengilde, waarvan de gildemeesters de organisatie van een processie verzorgen, waarbij een Mariabeeld langs de stadsmuur en rond het oude Karolingische kerkhof wordt gedragen. Van een verband met de Tempelorde is overigens niets bekend.

Aangenomen dat er in Huissen inderdaad een vestiging van de Tempelorde heeft bestaan, dan was de plaats ervan wel uitermate geschikt gekozen. De Rijn, die nu ongeveer een kilometer ten oosten van Huissen zijn weg vindt, stroomde toen dicht langs de plek waar het bewuste gebouwencomplex lag. De rivier voerde in de dertiende eeuw bovendien meer water dan in latere tijden. Hij vormde een belangrijke verbinding in de richting van Utrecht, de IJselstreek, de Waal en de Duitse gebieden in de richting Keulen. Het complex werd bovendien gebouwd in de nabijheid van een tolhuis van de graaf van Kleef. Alle voorbijvarende schepen legden er bijgevolg aan.
Verder heeft er zeker vanaf 1100 een belangrijke veerdienst bestaan met de overkant van de Rijn, eerst het Angeroyse - , later het Looveer ( Zie onder Groessen ).
Ook het landverkeer tussen Arnhem en Nijmegen verliep eeuwenlang uitsluitend via Huissen. Een rechtstreekse weg tussen de twee steden was niet voorhanden vanwege het moerassig terrein ten noorden van Elst.
In de onmiddellijke omgeving van het tolhuis en de veronderstelde Tempelierenvestiging ontstond in de dertiende eeuw een kleine handelsnederzetting, die uitgroeide tot de stad Huissen.
Wie zich - zoals de Tempelorde - tot taak stelde pelgrims en transporten behulpzaam te zijn en te beschermen, deed met deze plaats van vestiging een goede keus. De Tempelierenstraat verbond het complex op de kortst mogelijke wijze enerzijds met de oever van de Rijn, anderzijds met de doorgaande wegen naar Arnhem en Nijmegen. Denkt men aan de activiteiten van de Tempel op het gebied van het bankwezen, dan is de plaats ook goed gekozen. Er moest immers tol worden betaald. Vermelding verdient hier nog, dat in die dagen in naam van de graaf van Kleef in Huissen geld werd gemunt.

Concluderend kan het volgende gezegd worden: Er blijft weinig ruimte  voor twijfel aan de uitspraak, dat de Tempelieren in Huissen een klooster vestigden, dat geheel in de stijl van de Orde was uitgebouwd: bestaande uit een kleine kapel, een hoofdgebouw met woonruimten voor leden van de Orde, gescheiden daarvan woonruimten voor medewerkers, knechten, enz., stallen, en een hospitium voor pelgrims en andere voorbijkomende reizigers. Mogelijk was het geheel ommuurd, voorzien van een gracht, van visvijvers en een bankkantoor.Verslaglegging over reeds voorhanden opgravingresultaten en voortgezet bodem- en archiefonderzoek kunnen mogelijk nadere inzicht bieden.


Literatuur:

Goudriaan, K. Kloosterlijst. http://www2.let.vu.nl/oz 2010.

Janssen, Th.H.:  De Markt meer dan zeven eeuwen bewoond.
In: Mededelingen omtrent de werkzaamheden van de Historische Kring Huessen.  ISSN 0166-2341.  Jrg. 7, nr. 5. 1982. pg.178 – 189.

.Janssen, Th.H.:  Een Tempelierenvestiging op het Marktplein te Huissen?
In: Mededelingen omtrent de werkzaamheden van de Historische Kring Huessen.  ISSN 0166-2341.  Jrg. 17. nr. 3. 1992. pg. 84 - 98.

Janssen, Th.H.:  Een Tempelierenvestiging op het Marktplein te Huissen?  In: Westerheem. Jrg. 41, No.4, 1992, pg.149 t/m 157.

Muller Hzn., S.:  Geschiedkundige Atlas van Nederland. De kerkelijke indeeling omstreeks 1550. Tevens kloosterkaart. I, Het Bisdom Utrecht.   ‘sGravenhage,   1921.

Neijenhuis, C.G.:  Huissen van prehistorie tot middeleeuwen. De voorgeschiedenis van Huissen verzameld uit archeologische en historische bronnen.  Uitg.: Bijdragen tot de geschiedenis van Huissen XIV. Historische Kring Huessen.  Huissen, 2002.  ISBN 90-75981-04-X.  pg.: 78.

Petersen, J.W. van:   Reizen is Tol betalen. De Verkeersontwikkeling in en om het Gebied van Rijn en IJssel, Tot de Bataafse Omwenteling van 1795.  Uitg.: Fagus, Aalten. 2002. ISBN 90-70017-63-6. pg. 236 en 486.

Schoengen, Dr. Michael,: Monasticon Batavum. Deel II. Amsterdam 1941.

Smit, E.J.Th.M.A. en J.H.F. Zweers. Huissense Kerken en Kapellen vanaf de Middeleeuwen tot heden.
Uitg.: Bijdragen tot de Geschiedenis van Huissen X. Historische Kring Huessen. Huissen, 1997. ISBN 90-75981-02-3. pg.: 60 en 61.

Zweers, J.H.F. en E.J.Th.A.M.A. Smit. Geschiedenis van Huissen in kort bestek.
Uitg.: Historische Kring Huessen. Huissen, 2000. ISBN 90-75981-03-1. pg.: 13, 18, 67 en 68.



                

Verder Terug Home