Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



Linden

Ten noordoosten van Linden lag op een vlak gebied aan de Maas tegenover Overasselt een lichte terreinverhoging, in de volksmond “Het Tempelierenklooster” genaamd. Bij de boeren was bekend, dat er veel puin werd opgeploegd. Verder viel er niets bijzonders over te vermelden.  Enige jaren geleden viel de grond hier ten offer aan zand- en grindwinning. Nu vindt men op deze plaats een grote waterpartij: de Kraaijenbergse Plassen”.

                                                    

                                  Tempelierenklooster bij Linden. Overzicht van de opgraving. (Tekening: M.Koolen.)

Vòòr het gebied in de zandzuigers verdween heeft de amateur-archeoloog Martien Koolen uit Grave de gelegenheid gekregen er onder begeleiding van de R.O.B. een opgraving uit te voeren. Hij vond de sporen van een dubbel rechthoekig grachtenstelsel. De binnenste gracht was opgevuld met puin, de buitenste met klei. Ze stamden kennelijk uit twee verschillende perioden. Het puin uit de binnenste gracht was blijkbaar afkomstig van een gebouw, dat was afgebroken bij een uitbreiding van het binnenterrein, waartoe dan de tweede gracht was gegraven. Uit de eerste periode trof Koolen nog een restant van de fundering aan: een drie meter lang stuk metselwerk, bestaande uit kloostermoppen. De steensoort was gelijk aan die van het puin uit de binnenste gracht. Voorts stuitte hij op een groot aantal stevige eiken palen. Een rij van deze palen bevond zich op de rand van een zandige stroomrug. Twee rijen waren daar vòòr geplaatst in een brede gracht, een voormalige kreek, die in open verbinding moet hebben gestaan met de Maas. Deze palen werden door Koolen opgevat als restant van een aanlegsteiger. Bij het uitdiepen van de gracht werd verder een aantal fragmenten geborgen van blauw/grijs aardewerk van eind 13de /begin 14de eeuw. Op de bodem van de kreek trof hij nog een tweetal forse houten peddels aan.

                                                                                                      

                      Tempelierenklooster. Restant van aanlegsteiger en vindplaats van de peddels.( Tekening: M.Koolen.)

Het geheel werd indertijd geïnterpreteerd als: “een verstevigde boerderij uit de 14de eeuw”, die in vroegere tijd “gesloopt moet zijn” en waarvan “de bakstenen voor hergebruik werden meegenomen”. In het licht van het voorgaande is nu een meer specifieke interpretatie mogelijk. De gevonden grondsporen en de datering stemmen namelijk overeen met hetgeen bij een tempelierenvestiging verwacht mag worden. De plek droeg zijn naam blijkbaar niet ten onrechte. De Tempelorde stelde zich tot taak, pelgrims behulpzaam te zijn bij hun tocht naar de Heilige Plaatsen. De ligging aan de Maas, de steiger aan de kreek, de vondst van de peddels en de aanwezigheid van het veerhuis “de Tempel”aan de overzijde ( Zie onder Overasselt. ) wijzen er op, dat vanuit deze hoeve reizenden geholpen werden bij het passeren van de rivier. Mogelijk waren de Tempelridders doende zich aan de Brabantse oever een groter behuizing te verschaffen. Deze plannen bleven onvoltooid, misschien als gevolg van de opheffing van de Orde in 1312. Alleen de nieuwe gracht werd gegraven, aan bouwen is men klaarblijkelijk niet meer toegekomen.

                      

         Tempelierenklooster bij Linden: Houten peddel met reparatiesporen. Gevonden op de bodem van een                                                                         verzande kreek. Lengte 191 cm. Datering: ongeveer 1300. ( Tekening: M.Koolen.)

                                                                         

                                Tempelierenklooster bij Linden: Proto steengoed, eind 13de eeuw. Uit vulling van een                                                                                                                   paalkuil. ( Tekening: M.Koolen. )

Met vrij grote zekerheid mag worden aangenomen, dat “Het Tempelierenklooster” bij Linden inderdaad een huis van de Tempelorde is geweest, van waaruit pelgrims en andere reizenden werden bijgestaan bij het oversteken van de Maas. Het veer vormde waarschijnlijk een schakel in de pelgrimsroute van Utrecht door het Maasdal naar het Zuiden. ( Zie verder Maas en Waal ).

Samenvattend: de naam, de archeologische vondsten, de aanwezigheid van het veerhuis “De Tempel” aan de overzijde en de ligging van het veer op een route voor langeafstandsverkeer laten weinig ruimte voor twijfel aan de aanwezigheid indertijd van een vestiging van de Tempelorde bij Linden.


Literatuur

Koolen, M. Een verstevigde boerderij uit de 14e eeuw. In: AWN, Afdeling Nijmegen en Omstreken, 1996. Jaarverslag 1995.


Verder Terug Home