. Sporen  van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



VEGHEL


De werkgroep Archeologie van de Heemkundekring Vehechele in Veghel trof op twee landkaarten uit het begin van de negentiende eeuw ten zuiden van Veghel de aanduiding “Tempeliers” aan. Het betrof een kaart uit een kaartenboek van A.De Geus van 1800 – 1806 en een kaart van H.Verhees uit 1816. De laatste werd indertijd vervaardigd in verband met plannen tot het bevaarbaar maken van de Aa.

Het gebied, dat met de naam “Tempeliers”werd aangeduid, lag dicht bij de plek waar de weg van Veghel naar St.Oedenrode de Aa kruist.

Op het ogenblik is de naam “Tempeliers” in het betrokken gebied niet meer in gebruik. Uit de vermelding op de kaarten mag echter wel worden afgeleid, dat de naam er twee eeuwen geleden algemeen bekend is geweest.




Gedeelte uit de kaart van A.de Geus. (Archief Waterschap De Aa.)


Enkel uit de vermelding van de naam mag uiteraard niet geconcludeerd worden, dat de Tempeliers in de dertiende eeuw op die plaats gevestigd waren of er bezittingen of rechten hebben gehad. In de loop van vijf eeuwen kan met een naam van alles gebeurd zijn. Maar dat ooit direct of indirect een of andere relatie met de Tempelorde heeft bestaan, mag wel als mogelijkheid verondersteld worden. (Zie Tempel in toponiemen en tradities.) In hetgeen volgt wordt daarom de vraag onder ogen gezien, of er aanwijzingen zijn, die deze veronderstelling verder ondersteunen. Alle feitelijke gegevens die daarbij vermeld worden werden bereidwillig verstrekt door leden van de Werkgroep Archeologie van de Heemkundekring Vehechele.






Gedeelte uit de kaart van H.Verhees. (Archief Waterschap De Aa.)



De eerste vraag die gesteld kan worden luidt: zijn ter plaatse tekenen te vinden van menselijke activiteit uit de tijd van de Tempelorde? Ontbreken dergelijke sporen, dan heeft het weinig of geen zin om over een aanwezigheid van de Tempelorde te speculeren.


Op het ogenblik valt op de betrokken plaats – de Leest genaamd - aan de linker Aa-oever ten westen van het Havelt geen gebouw of iets dergelijks te bekennen. Indertijd stond er een molen en lag er een het Ketelwiel genaamde plas. Beide zijn verdwenen. Wat voor soort molen het was en de locatie ervan is niet met zekerheid bekend. Oude documenten spreken enkel van een molen. Verhees geeft op zijn kaart een oliemolen aan. De plas werd de vorige eeuw gedempt.

Aan de overkant van de Aa, op het Havelt, ongeveer waar nu de Mestbrug ligt, lag indertijd een versterking bij een doorwaadbare plaats. Mogelijk lag er ook al vroeg een brug. Dit moet dan in de wijde omgeving een van de eerste bruggen over de Aa zijn geweest. De versterking omsloot waarschijnlijk deze oversteekplaats.

In het dal van de Aa ontbreekt het niet aan archeologische vondsten. Alle tijdperken zijn er vertegenwoordigd. Uit de omgeving van het Ketelwiel op het Havelt ten oosten van de Aa werd in 1937 tijdens de kanalisatie van de Aa ter hoogte van de Mestbrug de vondst gemeld van zwaar metselwerk, een bos zware eiken palen, een gedeelte van een hellebaard, aardewerk en een koperen kookpot. Een en ander werd toegeschreven aan een versterkt huis uit de middeleeuwen.

Ook zijn op een luchtfoto van 1965 contouren van een gebouw waar te nemen..

In 1977 tekende pater Wiro Heesters aan, dat tijdens het bouwen van een gasstation putten en aardewerk werden gevonden op een plaats, die nu als binnen de versterking liggend wordt gezien.

In 1982 maakte een gemeentewerker melding van gevonden funderingen in de Leest op een steenworp afstand van het Ketelwiel. Hier is nog geen onderzoek naar verricht, maar de locatie is bekend.

Rond 1982 en 1996 zijn eveneens op de Scheifelaar (Het Havelt) urnen en andere artefacten gevonden.

In 2010 vond op de Scheifelaar een archeologisch onderzoek plaats. Dit betrof 2,4 ha. Hierbij werden ca. 13000 vondsten en ca. 3800 sporen aangetroffen: veel Romeins en middeleeuws, waaronder ook Karolingisch. Naast allerlei gebouwsporen kwamen er 3 boerderijen met potstal aan het licht, een ervan 40 mtr lang,. Dit alles was gelegen langs de weg Uden-Veghel, na de splitsing op de Leest naar St Oedenrode en Lieshout.

Op het ogenblik (najaar 2010) voert de Werkgroep Archeologie van de Heemkundekring Vehechele er een onderzoek uit naar de “verloren“ versterking. Dit onderzoek is nog niet afgesloten en wordt voortgezet.

Samenvattend: alles wijst er op, dat in het verleden, ook in de middeleeuwen; op de betrokkn locatie intensieve menselijke activiteit heeft plaats gevonden.. Aanwezigheid van de Tempelorde is dus mogelijk en kan op die grond zeker niet worden uitgesloten.


In deze site kwam steeds weer naar voren, dat locaties, waar een relatie met de Tempelorde mogelijk werd geacht, veelal gevonden worden langs doorgaande wegen, daar waar reizigers op een obstakel stuitten, meestal in de vorm van een waterloop die moest worden overgestoken. Is iets dergelijks ook hier het geval?

Zoals reeds werd vermeld, dicht bij de Leest kruiste de weg van Uden en Veghel naar Sint-Oedenrode en Lieshout de Aa. Nu ligt hier een brug, Indertijd was er een doorwaadbare plaats. Sint-Oedenrode was in de twaalfde en dertiende eeuw een bestuurlijk centrum. De weg was dus van meer dan plaatselijk belang. De Aa werd in het verleden bevaren. Al bijeen: het gebruikelijke beeld van locaties, waar Tempeliers mogelijk aanwezig worden geacht.

Er is echter meer. M.van Asseldonk wijst in een artikel, getiteld “Romeinseweg door Veghel” op het voorkomen in oude teksten van de toponiemen “Hogestraat”en “Hosterd”. Bekend is, dat dit wijst op de aanwezigheid indertijd van een Romeinse weg. De schrijver situeert deze weg aan de oostzijde van Veghel bij het huidige Mariaheide. Dit betekent, dat hij dicht langs de plek voerde die mogelijk met de Tempelieren in verband stond. Van Asseldonk gaat verder in op deze weg. Hij neemt aan dat ze reeds van vòòr de Romeinse tijd stamt. Hij schetst haar mogelijk traject: “vanaf de Maas, naar Oss, Nistelrode, Maksent, Bedaf, Hoogstraat, verder naar bijvoorbeeld Erp”. “Met een boog gaat ze om de moerassige Peel heen.” Hij noemt haar uitdrukkelijk een “grote doorgaande weg”.

Wanneer hierbij nog betrokken wordt, dat het Ketelwiel bekend stond als visvijver, een voorziening die als “levensmddelenvoorraad” gewoonlijk bij een tempelvestiging werd aangetroffen, dan is duidelijk, dat de Leest bij Veghel een locatie is waar de aanwezigheid van een hospitium van de Tempelorde een ernstig te nemen mogelijkheid is. Helaas zijn geen documenten bekend waaruit blijkt, dat dit ook feitelijk het geval is geweest. Vooralsnog ontbreekt dus een grond om met zekerheid tot aanwezigheid van de Tempelieren op de Leest te besluiten.



Samenvatting: Op twee kaarten uit het begin van de negentiende eeuw wordt, daar waar de weg van Veghel naar St.Oedenrode het riviertje de Aa kruist, de naam “Tempeliers” vermeld. Dit kan wijzen op een vroegere relatie met de Tempelorde. Ook andere tekenen wijzen in die richting. Mogelijk werd op deze plaats door de Tempeliers ten dienste van pelgrims en andere reizenden een veerhuis of een hospitium in stand gehouden..



Literatuur


Asseldonk, M.van : Romeinse weg door Veghel. 1987.


Geus, A. de : Kaart van Havelt, 1816. Aanw.in het archief Waterschap De Aa.


Verhees, H. van : Caart. Figuratief . Van de Rivier de Aa.

Uit het Kaartenboek van H.Verhees, 1800 – 1806. Aanw.in het archief Waterschap De Aa.





Verder Terug Home