Sporen van de Tempelieren in Nederland - http://www.tempelieren.nl - © Ben Brus 2003-2012 



Wijk en Aalburg

 

Even ten Westen van Wijk ligt een hofstede, “Munnikenhof” genaamd. Traditioneel wordt aangenomen, dat deze hoeve een klooster van de Tempelieren is geweest. In allerlei publicaties wordt dit zonder meer als vaststaand aangenomen. In andere wordt dit echter uitdrukkelijk bestreden.

In Aalburg vindt men de Tempelierstraat. Deze naam werd in de negentiende eeuw gegeven, op grond van genoemde traditie.

Ook bleven oude prenten bewaard, met het bijschrift “Munnikenhof te Wijk”. Er staat een vervallen kerkgebouw op afgebeeld, met de restanten van een forse toren in gotische stijl. Of deze prent inderdaad betrekking heeft op de Munnikenhof in Wijk valt sterk te betwijfelen..

      

  Munnikenhof te Wijk?

Bevestigende vermeldingen van een Tempelhuis in Wijk en Aalburg

   -   Ongeveer in 1650 schrijft Groen (  Ds.Theodorum Groen Heusdanum )  ( pg. 106 en 107.): “In dese Heerlijkheijd van Wijk heeft van ouds gestaan een Klooster van monniken genaamt Tempelieren, oft in de wandelinge bij het gemeene volk Roode Monniken, welke ordre, als zij omtrent de 200 jaeren geduert hadde , en magt van Rijkdommen verkreegen hadde,  in het Concilium te Vienne door aendrijven van den Paus Clemens de Ve en den Koning van Vrankrijk t’eenemael te niet gedaan is. Op eenige plaatsen werden die van de Ordre voorn. op eenen nagt altemael omgebragt, voornamelijk in Italië en Vrankrijk.

Dionisius Mutsard verhaalt wel in zijne kerkelijke historie op het jaer 1311, p. 1, van dese zaeke handelende , dat de Tempelieren in dese Landen woonende bij het leven gelaaten zijn, maer niettemin bekend hij dat  d’Ordre t’eenemael gecondamneert en vernietigt is, en dat ook hare goederen an andere gegeven zijn

Daer is niettemin bij die te Wijk woonen, een gemeen zeggen en oude traditie, dat de Tempelieren aldaer woonende mede op zekere nagt zoude omgebragt zijn, uitgenoomen een die het nog ontkwam. Het klooster was een zeer heerlijk en roijaal gebouw, en werd gemeenlijk gelijk nog jegenwoordig genoemt het Monnikenhoff.

Hedendaags werden niet meer afgesien als een poort van steen opgetrokken, waer door men plag te koomen in een groote galerije waer van dat voor de Troublen nog eenige overblijfzelen gesien zijn, en van dese galerije plagt men te koomen in een hoff en ook int klooster zelfs.”

Hierna volgt nog een vermelding van de terechtstelling van de laatste grootmeester en zijn vaak verhaalde vervloeking; overigens zonder dat zijn naam of functie genoemd wordt.

 

   -   In 1733 vermeldt Van Heussen  ( Deel II; pg.8.) een nu onvindbaar blad papier ( scheda ) waarop bericht werd over een verhuizing indertijd van een abdij uit “Wyck in ‘t landt van Altena” naar de abdij in Middelburg. Vertrokken werd daarbij vanuit een locatie, waar eertijds de Tempelieren gevestigd waren ( “ubi praeviè fuerant Templarii.”). De inhoud van deze “scheda” wordt door Römer ( pg. 90/91.) overigens ernstig in twijfel getrokken.

 

   -   Het Missale van de kerk te Wijk ( Van Beurden, pg.9.) vermeldt: “De heerlijkheyt Wijk heeft van ouds ook gehad een klooster der Tempelieren of rode munniken, waarvan hedendaags niet meer gezien word als een steene poort, waardoor men plagt te komen in een grote galdery, die voor de troublen nog in wezen was. De plaats, waar het klooster gestaan heeft, word hedendaags nog genaamt het Munnikenhof.”

 

    -   J. van der Pol wijdt in zijn “Bijdragen tot de Geschiedenis van het Land van Heusden en Altena en de Bommelerwaard” een passage aan de Tempelieren in Wijk ( pg. 24/25.). In feite is het niet meer dan een parafrase van hetgeen Groen reeds schreef, soms zelfs met de zelfde woorden. Nieuw is alleen: “De goederen der Tempeliers te Wijk aan de Abdij van st. Michiel te Antwerpen gegeven. In latere tijd is de Heerlijkheid  Wijk en de Abdij goederen aldaar aan de vermaarde Abdij  van Middelburg gekomen.”

 

   -   Bij Havemann ( pg. 163.) valt te lezen: “.....im Herzogthum Brabant.und zu Wick im Hochstift Utrecht........entstanden Tempelhöfe.”

 

    -   Van der:Aa ( Deel 7, pg. 1052.) vermeldt: “Monnikhof of Munnikhof,  voormalig klooster der Tempelieren in het Land van Heusden, gem. Wijk en Aallburg.

Het moet een schoon en heerlijk gebouw geweest zijn, dat in het jaar1313, toen de orde uitgeroeid werd, vernietigd is. Thans staat daar ter plaatse een boerenwoning, welks muren van de oorspronkelijke bestemming van het gebouw getuigen.”

 

    -   Römer ( pg. 173.) bevestigt de aanwezigheid van de Tempelieren in Wijk en vervolgt dan: ”Mag men op de berigten der geschiedschrijvers, die weinigen zijn, afgaan, dan deelden zij eenigermate in de welvaart die in andere rijken aan de orde ten deel viel. Immers is er ten aanzien van de Tempelieren te Wijk aangeteekend: ’aedes eis erant praestantes structra ampla ac superba.’”

 

   -   Schutjes ( pg. 969 ) schrijft: “Vóór de vernietiging der orde bezaten de Tempeliers in Wijk een fraai huis of klooster, nog onder de naam Munnikenhof bekend, en daarbij aanzienlijke goederen. Foppens in zijn aanteekeningen op Miraeus ( Dipl. III. 722 ) verklaart, dat deze rijke bezittingen aan de abdij St.Michiel te Antwerpen later zijn opgedragen,.....”.

 

   -   Helden en Honcoop vermelden in “Het dorp Wijk in tekst en beeld” eveneens de aanwezigheid van de Tempelieren op Munnikenhof. Ze beperken zich daarbij tot het vrijwel letterlijke citeren van Groen en Van der Pol,

 

 Thijssen haalt in 1992 eerst aan wat Oudenhoven in de 17de eeuw schreef. Dit komt sterk overeen met hetgeen Groen meedeelde. Vervolgens vermeldt hij een hierna weergegeven oorkonde uit 1157. Daarna wijst hij er op, dat pas na 1312 – toen de Tempelorde werd opgeheven – door de abdij van Middelburg grondbezit in Wijk wordt vermeld. Deze gronden bleken in de onmiddellijke omgeving van de Munnikenhof te liggen. Het lijkt hem daarom hoogst waarschijnlijk, dat Munnikenhof bezit is geweest van de Middelburgse abdij. Het lijkt hem niet uitgesloten, dat er voordien Tempelridders verbleven.

 

   -   Deze opsomming is niet volledig.

 

  

Ontkenning van de aanwezigheid van Tempelridders in Wijk

 

     Bots schrijft: ( pg.468/469.):”In zijn Beschrijving van het Middelburgsche Bisdom, heeft Van Heussen het bericht van zekeren Scheda opgenomen ( zie boven ), waarin Tempelieren te Wijk, in het Land van Altena, worden genoemd. Doch dit wordt door Römer zeer onwaarschijnlijk geacht en is ook niet te rijmen met van Heussens berichten nopens den ondergang der Wijksche Tempelieren. Maar er is ook een Wijk onder Borselen bekend. En dit in verband gebracht met de verhalen, dat sommige Heeren van Borselen in de orde der Tempelieren hebben gediend, zou het waarschijnlijker maken, dat er op laatst genoemde plaats een Tempeliershuis is geweest..

Hun huis wordt genoemd “aedes….praestantes structura ampla ac superba”,( “een huis uitmuntend door ruimen en trotschen bouw”.) Bij den ondergang der orde zou slechts èèn Wijksche broeder den dood ontkomen zijn.”

 

   -   Van den Elzen ( pg. 202 e.v.) gaat in op het bericht, dat de eerste bewoners van de abdij van Middelburg afkomstig zouden zijn van een klooster te Wijk, Monnikenhof genaamd, dat te voren door Tempelieren zou bewoond zijn. Hij wijst er op, dat de hofstede met deze naam zeer waarschijnlijk reeds voor het ontstaan van de Tempelorde een uithof was van de abij van Berne. Onderanderen op grond hiervan,concludeert hij, ( pg,204 ) “dat de Munnikenhof te Wijk zijn naam ontleent noch aan de Tempeliers, die waarschijnlijk daar nooit geweest zijn, noch aan de Middelburgers, maar aan de Berners, die daar werkelijk een hof bezeten hebben.”

 

   -   Muller Hzn. ( pg.417.) voegt aan  “Wijk….een uithof der abdij Bern ( nu het Monnikenhof.).” de volgende voetnoot toe.: “Niet een Tempelierenklooster, zoals Hist.Ep.Ultr.261 en Tegenw.St.VII 282 gezegd wordt. Zie Bijdrage Bisdom Haarlem XV 204 en de daar aangehaalde analen van Bern ( Hist.Ep.Ultr. 256 ).”

 

   -   Schoengen ( pg. 211 ) schrijft onder het opschrift “Wijk”: “2. Tempeliers ? Monnikenhof. Rode munniken.  Gesticht door den Tempelier Hendrik. De goederen kwamen na de opheffing der orde aan de St. Michiel bij Antwerpen. Volgens Dr.M. Schoengen geen Tempelierenklooster, maar uithof van Berne.”  Hierna wordt nog enige literatuur vermeld.

 

   -   In zijn proefschrift”( p.341.) schrijft Hoppenbrouwers: “Rond het midden van de 12de  eeuw bestond er dus een huis van de Orde van de Tempel in Aalburg. Op grond van deze ene vermelding de naam Munnikenhof te Wijk te verbinden met dit huis, zoals verschillende malen is gebeurd, is onjuist.”

 

   -   Braams ( 2000. pg.191 ) vermeldt onder Munnikenhof onder anderen: “Monnikenhoff, ca.1650 (ten onrechte voor een klooster van de Tempelieren aangezien; ( Groen, ca. 1650, p.107 )”.  En even verder: “In 1832 een tweedelig omgracht terrein met twee agrarische gebouwen. Vermoedelijk 13de eeuwse uithof van de abdij van Middelburg.  Verondersteld is dat deze uithof oorspronkelijk bij de Abdij van Berne heeft gehoord. ( Hoppenbrouwers, 1992, p.341)”


Goudriaan plaatst in de “Kloosterlijst” van 2010 het tempelierenklooster te Wijk in de eliminatielijst. Dit houdt in, dat hij voor het bestaan ervan geen bevestiging vond . Mededelingen er over zijn in zijn oog: “legenden”.

 

   -   Tom van der Aalst – archivaris van het Streekarchief Land van Heusden en Altena - schrijft in een beknopte geschiedenis van Wijk-Aalburg op de internetsite van de gemeente (Gemeente/Geschiedenis/Kloosters en Kerken.) het volgende: “Het Munnikenhof aan de Veldstraat in Wijk zou de grangia (de uithof) kunnen zijn van de abdij van St.Truiden. Hier beschermde een voogd de monniken en het bezit, terwijl een proost er de plaatsvervanger is van de abt. De belastingen, tienden en huuropbrengsten werden er geïnd en opgeslagen. Ook is de grangia een groot boerenbedrijf met een kapel, refter,  slaapgelegenheid en keuken”.

Over de Tempelorde geen woord, terwijl de schrijver toch ongetwijfeld van de betrokken traditie op de hoogte is.

 

 

Valt er bij zoveel tegenstrijdigheid nog iets met zekerheid te zeggen? 

-   In het cartularium van de benedictijner abdij Sint Truyden bij Luik bleef uit 1157 een oorkonde ( Piot. Tome I, pg.89 ) bewaard met betrekking tot een kapel van de Tempelorde in de parochie Aalburg. De zielzorg voor deze parochie was van ouds toevertrouwd aan de abt van genoemd klooster. Deze was tevens pastoor van de parochie Aalburg. De oorkonde behelst een beslissing van de bisschop van Utrecht – Godfried van Rhenen - in een geschil tussen deze abt/pastoor en de tempelier Hendrik ( Henricus ). De laatste had in de parochie Aalburg een kapel - bestemd voor de leden van zijn Tempelgemeenschap – open gesteld voor de omwonenden. De abt zag hierin een aantasting van zijn rechten. Zijn parochiekerk liep leeg. De bisschop stelde hem in het gelijk en verbood de parochianen op straffe van excommunicatie in de kapel van de Tempelorde diensten bij te wonen.

Oorkonde uit 1157 met betrekking tot de Tempelierenkapel te Aalburg                                                                                         Zoals weergegeven door Ch. Piot

     





    -   Met zekerheid mag uit dit document worden afgeleid, dat in de parochie Aalburg reeds vòòr 1157 een kapel van de Tempelorde heeft bestaan..Deze kapel was in eerste instantie bestemd voor de leden van de betrokken kloostergemeenschap, de ”familia”. ( De oorkonde zegt: “...oratorio ad suorum fratrum commodum et sibi inibi servientium.”). Dus ook een tempelierenklooster heeft er al voor 1157 bestaan,

   -   Deze kapel en dit klooster worden na 1157 nergens meer vermeld. Mogelijk bleven ze toch tot de opheffing van de orde in 1312 voortbestaan

   -   De Munnikenhof te Wijk was ongetwijfeld geen klooster van de Tempelorde, maar een uithof van een abdij. De boven aangehaalde auteurs, die dit standpunt verdedigen, doen dit op grond van zorgvuldig onderzoek van in aanmerking komende kloosterarchieven. Klemmende argumenten voor het tegendeel zijn er niet.

   -   In het gebied rond Wijk en Aalburg was indertijd veel grond in het bezit van kloosters en er hebben meerdere uithoven bestaan. De abdijen St.Truyden bij Luik, Berne bij Heusden, St.Michiel bij Antwerpen en de abdij van Middelburg treden hierbij als moederhuizen voor het voetlicht. Over hun bezittingen en over de exacte plaats van hun uithoven werd veel gediscussieerd, maar bestaat nog grote onduidelijkheid. (Zie bijvoorbeeld: Thijssen en Vos) Een klooster en bezittingen van de Tempelorde komen in dit nog mistig beeld in het geheel niet naar voren.

   -   De opvatting, dat de Munnikenhof een Tempelvestiging zou zijn, is, voor zover bekend, voor het eerst geuit door 17de eeuwse regionale historici, o.a. Groen en Oudenhoven. Deze stonden niet onbevooroordeeld tegenover het verschijnsel “klooster” en waren niet meer zo goed op de hoogte van het onderscheid tussen de verschillende orden. De twee onderwerpen uit het regionale kloosterlijk verleden die hen vooral aanspraken – de welvarende en machtige uithoven en de met emoties en legenden omweven Tempelorde – smolten bij hen blijkbaar samen tot èèn maar ten dele juist verhaal. Dit verhaal werd door anderen kritiekloos overgenomen. ( Vergelijk: Van den Elzen, pg.202 – 204 en Hoppenbrouwer, pg.341, noot 48.)

Hetgeen in deze traditie verteld wordt over het Munnikenhof en over de Tempelieren in het algemeen, is dan weinig of niet betrouwbaar. Zo zijn de vermeldingen, dat in het gebied, dat later Nederland werd, ordeleden in een dag grotendeels werden omgebracht en uitgeroeid , kennelijk onjuist. Hetzlfde geldt voor hun berichten over de grootte, de rijkdom en de weelde van de tempelierenkloosters,

Vooralsnog is de oorkonde van de bisschop van Utrecht uit 1157 dus de enige betrouwbare bron voor kennis over de aanwezigheid van de Tempelorde in Wijk en Aalburg.

Valt er dan verder nog wel iets  te zeggen?

 

Wat zegt ons de oorkonde van 1157? 

   -   Uit het feit dat er van een kapel sprake is volgt, dat het hier ging om een volslagen tempelierenklooster en niet om een kleinere vestiging, een “camera”, een pachthoeve of iets dergelijks. Voor een klooster van de Tempelorde geldt, dat er drie tot vijf ( meer kwam slechts bij uitzondering voor.) ordeleden gevestigd waren, waaronder een kapelaan. Daarnaast woonde er doorgaans een kleiner of groter aantal niet-ordeleden, die op een of andere wijze tot het huis in relatie stonden. Het geheel kan de vorm hebben aangenomen van een eenvoudige hoeve, maar ook van een zeer omvangrijk (landbouw)bedrijf.

 

   -   Het klooster in de parochie Aalburg stamde van vòòr 1157. Het conflict tussen de pastoor en Tempelier Hendrik heeft zich immers alleen in de loop van een aantal jaren kunnen ontwikkelen. Voor een Tempelierenklooster in Nederland bestond het dus opvallend vroeg. Kloosters van de Tempelorde ontstonden immers pas na het concilie van Troyes in 1129. Met zekerheid mag verder worden aangenomen, dat het werd gesticht vanuit de commanderij Ten Brake bij Alphen. Deze stamde op zijn beurt van 1144. De Tempelorde zelf bestond toen nog maar enkele tientallen jaren. Er werd dus met de verbreiding van de Orde in onze richting met grote voortvarendheid te werk gegaan.


– Als verantwoordelijke figuur wordt in de oorkonde “ Heinrico nominetenus, militie templi Dei ” genoemd. ( De naam wordt doorgaans vertaald met “Hendrik” ) Van hem is verder niets bekend. Mogelijk stamde hij uit de lagere adel in de omtrek. Misschien was hij meester van dit klooster, of van de commanderij Ten Brake; mogelijk was zijn plaats hoger in deTempelhiërarchie.

 

   -   Elk tempelierenklooster bezat zijn kapel. Doorgaans was deze klein en intiem, uitsluitend bestemd voor de huisgenoten, de “familia”. Bij oudere kloosters kwam het voor, dat de kapel ook voor buitenstaanders toegankelijk was. Zelfs grotere publiek-toegankelijke kerken op het terrein van een commanderij kwamen voor. Hier schijnt echter bij het prille begin van het klooster reeds direct een grotere kapel gebouwd te zijn, met de bedoeling gelovigen uit de omgeving aan te trekken. De pastoor van Aalburg beschouwde dit als een inbreuk op zijn rechten.

 

   -   De twee partijen – de pastoor en Hendrik de Tempelier – voerden beide pauselijke uitspraken aan ter verdediging van hun standpunt. De bisschop van Utrecht constateerde, dat de kapel bedoeld was voor het godvruchtig vieren van de getijden door de leden van de kloostergemeenschap en dat het niet passend (“ indecens sit et periculosum”) was, dat rusteloze mannen en drukke vrouwen ( virorum turbis et mulierum frequetationibus ) zich hier tussen mengden. Ook dreigde de parochiekerk leeg achter te blijven. De bisschop besliste daarom, dat geen inbreuk gemaakt mocht worden op de rechten van de abt en de parochiekerk, dat Hendrik en zijn opvolgers deze rechten dus niet mochten aantasten of bedreigen. Ook dienden ze er zorg voor te dragen, dat het twistpunt in de toekomst niet opnieuw aan de orde zou komen. De pastoor van Aalburg moest beletten, dat zijn parochianen de kapel nog bezochten. Daartoe dienden onwilligen door excommunicatie weer in het gareel te worden gebracht.

 

   -   Het voorval typeert mogelijk de spanning, die er dikwijls bestond tussen de Tempelorde en de lokale geestelijkheid. Maar was hier misschien meer aan de hand? Waarom liet men bijvoorbeeld het conflict zo hoog oplopen, dat ingrijpen van de bisschop nodig was? Was excommunicatie niet een wat erg forse maatregel, wanneer het alleen om ongewenst kapelbezoek ging? Wat stond Hendrik en zijn kapittel bij het openstellen van de kapel voor ogen? De enthousiast oprukkende Tempelieren werd hier door de bisschop van Utrecht duidelijk een halt toegeoepen. Was dit een incidenteel gebeuren of typeert het de wijze waarop de jonge expanderende Orde in het bisdom Utrecht tegemoet werd getreden?

   -   De motivering van de pastoor/abt is wel duidelijk.
De kerk van Aalburg had indertijd een centrale rol gespeeld bij de kerstening van een zeer ruim gebied. Lange tijd was zij de enige kerk in de hele streek boven de Oude Maas van Meeuwen tot Herpt. Pas in de dertiende eeuw werden in de omringende dorpjes kerkjes gesticht. Deze bleven afhankelijk van de moederkerk in Aalburg (Hendriks). De parochiekerk was bezit van de abdij van St.Truyden in het huidige België. De abt fungeerde als pastoor van de kerk. De abdij bezat in Aalburg en omgeving bovendien uitgebreide landerijen en tiendrechten. De abt/Pastoor was dus een machtig man, zowel op religieus als op economisch-juridisch gebied. De toeloop van zijn parochianen naar de kapel van de Tempelieren en de leegloop van de parochiekerk vormde een bedreiging voor de bestaande orde in deze nog volledig agrarische samenleving. De machtspositie van de pastoor/abt werd plotseling van buiten aangetast vanuit een zich volkomen autonoom presenterende instantie,. Zijn reactie was begrijpelijk.

   -   Was het conflict slechts een op zich staand aan plaats en tijd gebonden incident, of was het symptomatisch voor een weinig tegemoetkomende houding van de geestelijkheid boven de Maas ten opzichte van de Tempelorde?

Met de stichting van een klooster in de parochie Aalburg werd niet alleen de grens tussen twee bisdommen overschreden, maar ook die tussen het op het koninkrijk Frankrijk en het op het Duitse Keizerrijk georiënteerde gebied. Kan dit de achtergrond zijn van het incident?

In de betrokken jaren verspreidde de Tempelorde zich met veel elan tot in Brabant en Zeeland. Was het bouwen van een grotere kapel en het openstellen ervan voor een groter publiek een bewuste poging van de Tempeliers om vaste voet te krijgen boven de rivieren? Werd hun daarbij in Aalburg een halt toegeroepen en hun hun plaats gewezen?

Een feit is, dat de bisschop van Utrecht – Godfried van Rhenen – die de betrokken beslissing nam, op zeer goede voet stond met de Duitse keizer Frederik Barbarossa. ( Moll: Tweede deel, Eerste Stuk, Pg. 96–100.) Zijn verkiezing tot bisschop vond plaats in het bijzijn van de keizer en met diens krachtdadige steun. Barbarossa bleef de bisschop steunen, toen deze in niet geringe moeilijkheden kwam met de eigen onderdanen. Godfried begeleide de keizer dikwijls bij zijn reizen en veldtochten. Hij trad op als zijn raadsman. Barbarossa kwam herhaaldelijk in conflict met de paus. Het keizerlijk hof was de pijnlijke afloop van de investituurstrijd nog niet vergeten. Dat de bisschop van Utrecht een halt zou willen toeroepen aan de stormenderhand naar het Noorden oprukkende Tempelorde – naar zijn aard een legermacht, komend uit Frankrijk en alleen aan de paus ondergeschikt - valt goed te begrijpen. Speelde hierbij de oude grens tussen Oost en West Frankenland een rol?

Zolang er, zoals hier, sprake is van slechts èèn incident, blijft dit speculatie. Opvallend is echter wel, dat in de Zuidelijke Nederlanden wereldlijke heren veelvuldig schenkingen doen aan de Orde en deze onder hun bescherming nemen. In Holland, Het Sticht en Gelre valt hiervan daarentegen maar weinig te bespeuren. Ook ruim anderhalve eeuw later, bij het tenonder gaan van de Tempelorde, blijkt het lot van de tempelridders in het op Frankrijk georiënteerde deel van Europa en dat van hen in het op het Duitse keizerrijk georiënteerde deel sterk uiteen te lopen. Ook daar blijkt een verschil in de relatie met Rome een achterliggende oorzaak te zijn ( Zie: Het bittere einde.).


Ligt in dit verschil in georiënteerd zijn voor een overwegend deel de verklaring voor het zo opvallend weinig geprononceerd zijn van de aanwezigheid van de Tempelorde boven onze rivieren?

 

 

Waar stond het klooster van Hendrik? 

 

Blijft ook de vraag, waar het klooster van Tempelier Hendrik heeft gestaan.

De oorkonde spreekt van een kapel aan de Nieuwe Markt in de parochie Aalburg ( “... in loco quod novum forum nuncupatur.... . ...in Tatum quod ecclesia Alburch, in cujus parochia....”).

“Parochie Aalburg” dient hier opgevat te worden in de betekenis die het had in de 12de eeuw, d.w.z. als de groep personen, die voor hun kerkelijke plichten op de kerk van Aalburg waren aangewezen. Territoriaal gezien was dit een groot gebied: alles wat gelegen was boven de Oude Maas. ( Hendriks )

Een “Nieuwe Markt”uit die omgeving en uit die jaren is niet meer bekend. Er lijkt een oeverloze keuzemogelijkheid. Bij nader inzien valt dit mee. Tempelvestigingen zijn te verwachten langs doorgaande wegen en in deze streken bij voorkeur bij rivierovergangen.

In het voorgaande kwam in het betrokken gebied al een viertal locaties naar voren als “verdacht” een Tempelvestiging te zijn. Het betreft: Aalburg, Wijk, Heesbeen en Heusden. Zij komen het meest in aanmerking om hier onder ogen te worden gezien.

 

1.      Aalburg.

Bij nader inzien kan Aalburg buiten beschouwing blijven. Het is niet goed denkbaar, dat de tempelridders hun kapel zouden hebben opengesteld in de onmiddellijke nabijheid van de parochiekerk die zij beconcureerden. Ook is in Aalburg uit oude tijden geen (Nieuwe) Markt bekend. De Tempelierstraat ontving er zijn naam pas in de vorige eeuw.

 

2.      Wijk.

De Munnikshof lijkt buiten beschouwing te moeten blijven. Wijk is echter groter dan de Munnikshof. Er blijft plaats voor een grotere of kleinere vestiging van de Tempelorde.

Groen c.s. mogen een verfomfaaide legende hebben nagelaten, het betreft hier toch een hardnekkige traditie, die een kern van waarheid kan bevatten.

Bovendien, oude getuigenissen willen, dat rijke goederen van de Tempelorde in Wijk in handen zijn gekomen van de Sint Michielsabdij te Antwerpen en van de abdij te Middelburg . Deze berichten werden later in twijfel getrokken. De gang van zaken bleek meer ingewikkeld. Staande bleef echter, dat in het archief van de O.L.Vrouw-abdij van Middelburg geen grondbezit in Wijk vermeld wordt vòòr 1312. Uitgerekend in dat jaar – het jaar, waarin de Tempelorde werd opgeheven -  verschijnen bezittingen in Wijk voor het eerst in de registers, om daarna nog herhaaldelijk te worden aangetroffen ( Thijssen ).

Wijk ligt bovendien aan een doorgaande weg, zelfs aan een in oorsprong Romeinse weg en aan een rivierovergang. Wijk blijft dus een serieuze kandidaat als vestigingsplaats van het klooster van Hendrik.

 

3        Heesbeen.

Het Tempelhuis in Heesbeen werd beheerd vanuit de commanderij te Alphen. Het was een landbouwbedrijf, dat rond 1300 zeker verpacht was. Het was dus in ieder geval toen geen klooster. In de literatuur trok het weinig of geen aandacht. Van een kapel is er nooit sprake geweest. De omgeving was waarschijnlijk erg landelijk. Een Nieuwe Markt is dan niet te verwachten. Bovendien, de vraag kan gesteld worden of de ligging van dien aard was, dat de kapel voor buitenstaanders de  aantrekkingskracht had zoals in de oorkonde wordt aangegeven. Heesbeen kan gevoeglijk buiten beschouwing blijven.

 

4        Heusden

Heusden kende vrijwel zeker een Tempelhuis dat beheerd werd vanuit Alphen. Hoe staan hier de kansen?

Braams ( 2001. pg 26 – 28 ) doet in dit verband een interessant voorstel. Hij vermoedt, dat er in de 12de eeuw een nieuwe markt ontstond op de dam, waarmee in de omgeving van het Oude Heusden een Maasarm werd afgesloten, Bij deze dam vestigden zich schippers, kooplieden en handwerkers, er ontwikkelde zich een stad - het nieuwe Heusden. Op of bij de dam ontstond die markt. Zou het kunnen zijn, dat dit de nieuwe markt is waarbij de Tempelieren hun kapel hebben gebouwd?

Het idee is zeker het overwegen waard. Een Nieuwe Markt is er goed denkbaar. De ligging is aan een rivier en aan een doorgaande weg. Een groeiend stadje trekt nieuwe bewoners aan. Deze zullen een mogelijkheid tot kerkgang op korte afstand op prijs hebben gesteld. Voor de Tempeliers, die zochten naar contacten en naar economische expansiemogelijkheden bood een opkomend stadje aantrekkelijke kansen. De heren van Heusden zullen de jonge stad, een markt en de in opkomst zijnde Tempelorde graag openlijk of bedekt gesteund hebben tegen traditionele agrarischgewortelde klerikale machtscentra in. Ook Heusden lijkt dus een uitstekende kandidaat. Zie verder onder Heusden

 

Een uitgemaakte zaak is de plaats van Hendriks klooster voorlopig overigens niet..

 

Rol van Wijk in het langeafstandsverkeer.

 

De Romeinse zuidelijke route van Nijmegen naar Leiden, aangegeven op de Peutinger kaart, liep door de Bommelerwaard en kruiste daarna via een voorde de Maastak, waaraan  Wijk lag en nog ligt. Op grond van gegevens uit de bodemkatering en de vondst van bewoningssporen uit de Romeinse periode besluit H. Voogd ( pg.111 en 112), dat Wijk zeer waarschijnlijk aan deze heerbaan is ontstaan. Hij wijst zelfs de Polstraat aan als resterend deel van deze weg. Deze liep van daar verder naar het westen. Overstromingen in de 15de eeuw hebben de sporen van dit verdere trajct uitgewist of met een kleilaag overdekt. Vermoed wordt, dat ze via Almkerk, Dordrecht, Vlaardening en Naaldwijk doorliep naar Leiden. ( Zie bijvoorbeeld Colenbrander, Limes Atlas, pg.100-109 ) Ongetwijfeld was deze route in de tijd van de Tempelieren, dus vòòr ze door overstromingen werd weggevaagd, nog in gebruik. Merkwaardig is in dit verband, dat zowel in Dordrecht als in Vlaardingen een tempel-toponiem wordt aangetroffen!

Het kaartbeeld maakt verder aannemelijk, dat deze oost/west verlopende weg bij Wijk gekruist werd door een zuid/noord lopende weg van Heusden over Wijk en Brakel naar het Noorden, uiteindelijk naar Utrecht. Deze route maakte gebruik van dezelfde oversteekplaats over de Maasarm.

Gelegen aan een kruispunt van twee doorgaande wegen, die op hun beurt een rivier kruisten, speelde Wijk ongetwijfeld een niet onbelangrijke rol in het toenmalige langeafstandsverkeer. Wat dit betreft zou de plaats zeker voor een vestiging van de Tempelorde in anmerking komen. Heeft er geen klooster van de Tempelorde gestaan, dan blijft een steunpunt voor reizigers tot de mogelijkheden behoren.( Zie verder: Bommelerwaard en Land van Heusden en Altena )



Samenvatting:

De traditionele opvatting, dat de hoeve Munnikenhof te Wijk indertijd een klooster van de Tempelorde is geweest, berust vrijwel zeker op een misvatting.

Uit een oorkonde van 1157 blijkt, dat reeds in dat jaar in de toenmalige parochie Aalburg een klooster van de Tempelieren bestond. Het was gesticht vanuit de commanderij van Alphen. Als verantwoordelijke  voor dit huis wordt een tempelier Hendrik genoemd.

De nauwkeurige plaats van dit klooster is niet bekend. Mogelijk lag het in de voorstad van het latere Heusden, maar een ligging in Wijk valt evenmin uit te sluiten.



 

Literatuur

Aa, A.A.J. van der: Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden.

Gorkum,  1827 – 1851.

 

Aalst,  T. van der::  Gemeente Geschiedenis.    In:   http://www.aalburg.nl 

 

Beurden,  A.F. van:  Het Missale van de kerk te Wijk bij Heusden Den Bosch.  1906.

 

Bots, P.M.:  De oude kloosters en abdijen in het tegenwoordige Bisdom

Haarlem.  Rijsenburg,  1882

 

Braams,  B.W.: Oude topografische elementen in het Land van Heusden en Altena.

Heusden. 2000.

 

 Idem         Verkenningen rond het oude Aalburg.  In: Historische Reeks. Land van

Heusden en Altena 11. Pg. 8 t/m 39.  Wijk en Aalburg. 2001.


Colenbrander. B. (Red.): Limes atlas. Rotterdam, 2005.

 

Elzen,  G. van den::  Bijdragen voor de Geschiedenis van de abdij te Middelburg

In: Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem.  Vijftiende Deel,  Haarlem, 1888.


 Goudriaan, K.: Kloosterlijst. http://www2.let.vu.nl/oz 2010.


Groen, Th.:  Beschrijvinge der Stad en Lande van Heusden.

 

Havemann, W.:  Geschichte des Ausgangs des Tempelherrenordens. Stuttgart und Túbingen,  1846.

 

Helden, M. van, en D. Honcoop:  Het dorp Wijk in tekst en beeld.   1998 (?)

 

Hendriks, J.P.C.A.  De oerparochie van Aalburg.   In: Historische Reeks. Land van Heusden en Altena. 3. Pg. 1 t/m 39.  Wijk en Aalburg 1993.

 

Heussen, A.F. van:  Historia episcopatuum federati Belgii …….Ultrajectini.  Lugdunum, 1719.

 

Hoppenbrouwers,  P.:  Een middeleeuwse samenleving. Het Land van Heusden, ca. 1360 – ca. 1515.   Wageningen.   1992.

 

Moll,  W.  Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming. Arnhem,  1866.

 

Muller, Hzn.,S.:  Geschiedkundige Atlas van Nederland. De kerkelijke indeling omstreeks 1550.Tevens kloosterkaart.  Gravenhage,  1921.

 

Piot, Ch.  Cartulaire de l’abbaye de Saint-TrondBruxelles.  1870.

 

Pol,  J. van der:  Bijdragen tot de Geschiedenis van het Land van Heusden en Altena en

de Bommelerwaard.

 

Rómer, R.C.H.:  Geschiedkundig overzicht van de kloosters en abdijen in de voormalige

 graafschappen van Holland en Zeeland. Leiden,  1854.

 

Schoengen, M.:  Monasticon Batavum. Deel II.           Amsterdam, 1941.      

 

Schutjes, L.H.C.:  Geschiedenis van het Bisdom ’s Hertogenbosch. Deel III.   St. Michielsgestel,  1872.

 

Thijssen, Chr.  Witheren in Wijk. In: Met gansen trou. Jrg. 42, nr.11, 1992. Pg. 171 t/m 176.

 

Voogd, H.:  Romeins Aalburg. In: Brabants Heem. V. Pg. 110-113.

 

Vos, J.  De uithof van de abdij van Sint Truiden te Aalburg. In: Terra Cognita.

Archeologische Vereniging“ Land van Heusden en Altena”   Jrg.2,  nr.1, 1994.  Pg. 8 t/m 17.




 

 

Verder Terug Home